buiging van haar elleboog, de kin gesteund op de linkerhand. De benen zijn enigszins opgetrokken, de voeten bloot. Dit en de contrasterende kleur van rok en blouse is verder het enige wat men over die slapende vrouw verneemt. Zij heeft geen voornaam en geen familienaam. Haar enige opdracht binnen het schilderij bestaat erin te slapen. Zij is de expressie van de slaap. De factoren om haar heen situeren haar in een concrete ruimte: de kat, de boom, de appel in het gras, en hogerop, om de horizon van het doek af te sluiten, links het huis rechts een grazende koe. Malfait heeft hier als het ware alles herleid tot beeldende essentie. Meer hoefde niet, minder kon niet. Dit gedisciplineerde denken kenmerkt zijn beste schilderijen uit de acht bovenvermelde jaren. Men vindt deze denktrant terug bij de reeds genoemde oudere tijdgenoten, b.v. bij Permeke in Zondagnamiddag, of bij Gust de Smet en misschien nog het meest bij Frits van den Berghe begin jaren twintig, net vóór Malfait.
Uit die geestelijke samenhang afleiden dat Hubert Malfait mààr een epigoon zou zijn, geen vinder maar een volger, zou de schilder onrecht aandoen, zeker als schilder, d.w.z. iemand die met behulp van verf zijn verbeelding uitdrukt en daarvoor passende vormen vindt. Men mag deze schilderijen niet zien als zwartwitte clichés van hun voorgangers. Men moet het palet bekijken en de wijze van verf aanbrengen en uitstrijken, totdat de vorm opzwelt tot volume, log en zwaar en onbeweeglijk.
Het zou verrijkend zijn voor de studie van de Vlaamse expressionisten om al hun werken eens wat meer thematisch vergelijkend te onderzoeken, natuurlijk aan de hand van de data van ontstaan. Dan zou men bij Malfait kunnen vaststellen of zijn palet inderdaad zo schatplichtig is aan de oudere expressionisten als zijn vormgeving suggereert. Wij geloven het niet. In bepaalde werken is de vormgeving functie van een overwegend picturaal probleem, en dat probleem heeft niets meer te maken met expressionisme maar met beheersing van licht. Vrouw met koffiemolen (1926), Gendarmes (1925) en vooral Nieuwsgierigen (1928), waarmee de schilder nagaat hoever hij met wit op wit kan gaan, wijzen duidelijk in die richting. Het Zelfportret uit 1928 bevestigt het, is zelfs te zien als zelfbevestiging.
In het museum te Deurle kon men ook vaststellen dat Hubert Malfait tegen 1930 onzekerer werd. Hij liet toen de strakke bouwtrant los, zocht naar beweging, maar slaagde er niet meteen in de veilige contouren van zijn werk uit de jaren twintig adequaat te vervangen. De werken waaruit zijn onzekerheid spreekt, hingen niet in de stemmige zaal van hun betere voorgangers, maar dicht bij de voordeur. Bijna in de tocht.
Gaby Gyselen