Wim Schouten.
uitgeverij De Bezige Bij. Daarna is hij de papierhandel in gegaan en vervolgens werd hij tot aan zijn pensioen een van de bazen van het uitgeversconcern Kluwer.
Een vak vol boeken, herinneringen aan veertig jaar leven in en om de uitgeverij, gaat voor minstens tweederde over De Bezige Bij. Schouten kon ook de tijd na 1956 beschrijven omdat hij altijd in het bestuur van De Bezige Bij is blijven zitten. Iets waar Schouten niets aan kan doen maar wat wel blijft wrikken is dat ‘de grote man’ van de Bezige Bij, Geertjan Lubberhuizen zijn memoires nooit heeft geschreven. Want hij was het die veertig jaar lang bepaalde wat er op De Bezige Bij gebeurde. Uit het proefschrift van Richter Roegholt waarin de geschiedenis van De Bezige Bij is beschreven, weten we dat Lubberhuizen de democratische organisatievorm van de uitgeverij ten spijt, op zeer ondoordringbare en autoritaire wijze de touwtjes stevig in handen hield.
Een vak vol boeken is dan ook voor een flink deel een biografie over Gert Lubberhuizen. We komen er maar moeilijk achter wie nou Wim Schouten is geweest. Bovendien is het boek niet bijster goed geschreven. Ondanks het feit dat ik enthousiast ben dat er tenminste iemand een boek heeft geschreven over zijn uitgeefervaring, kan ik niet anders zeggen dat het een boek is dat tegenvalt. Dat De Bezige Bij onder druk van Leonard de Vries in 1949 begon met de uitgave van het tijdschrift Hobbyclub, wist ik niet, maar het meeste wat Schouten schrijft is al lang bekend.
Een paar anekdotes kunnen nooit kwaad. Karel Appel en Bert Schierbeek maakten voor De Bezige Bij het grote bibliofiele boek A beast drawn man. Het werd een onverwacht succes. Na aftrek van kosten bleef er twaalfduizend gulden over. Er was niet van tevoren afgesproken hoe de winst verdeeld zou worden. Er werd helemaal niet op winst gerekend. De Bezige Bij wilde tweederde hebben en eenderde aan de samenstellers geven. Appel was het daar niet mee eens en kwam een hele middag op de uitgeverij delibereren. De uitgevers bleken met een echte geldwolf te maken te hebben. Na de moeizame zitting was de verdeelsleutel omgedraaid: tweederde voor de samenstellers en eenderde voor de uitgeverij. ‘Karel keek ons aan. “Achtduizend gulden dus”, stelde hij vast. Geef die aan Bert Schierbeek’.
Leuk om te lezen is ook het verhaal over de ontmoeting tussen Top Naeff en Koningin Juliana. De sfeer was ontspannen en daarom voelde Top zich voldoende op haar gemak de koningin ervan in kennis te stellen dat ze nooit royalty voor een bepaald boek had ontvangen. Bij het horen van dat woord keek de koningin verbaasd op en zei: ‘O ja, mevrouw Naeff’, waarmee het gesprek werd beëindigd.
Een vak vol boeken is een aardig boek om een zondagmiddag mee door te brengen maar het verveelde zondaggevoel bekruipt de lezer toch als hij een anekdote leest waarvan hij uit andere bron weet dat die in werkelijkheid veel interessanter is. Over het latere verkoopsucces Ik Jan Cremer vertelt Schouten dat Lubberhuizen het manuscript aan Remco Campert liet lezen. Die vond het een goed boek en daarom nam Lubberhuizen het in produktie. Schouten vergeet erbij te schrijven dat het W.F. Hermans was die Cremer in het van origine Vlaamse blad Gard Sivik tegenkwam en hem ‘aanbracht’ bij Lubberhuizen.