retorische trant van Niks geen Romantic Agony, schreef hij in 1973 nog Eeuwig heimwee drijft hem voort (de titel liegt er niet om) en in 1975 De stormwind van zijn hand. Er moet toch méér zijn dan puur literaire Sehnsucht om die gedichten dertien jaar na datum weer het daglicht te laten zien?
Die verbonden-, zeg maar gebondenheid, speelt Korteweg ook op een ander gebied parten. Op zoek naar geluk en vrijheid trouwde hij, werd vader van twee kinderen en conservator van het Letterkundig Museum in Den Haag. Liefde en een goeie baan, wat wil je nog meer? Maar ook dat valt tegen. Sinds z'n bundel Tussen twee stilten (1982) wil Korteweg voortdurend poëtisch kwijt dat hij het geluk nog niet gevonden heeft. Meer zelfs, dat blijvend geluk wellicht niet bestaat. Zo ook in z'n eveneens pas gepubliceerde bundel Voor de goede orde. Gezien het motto dat hij aan Pascal ontleent, wil hij eerst op zoek naar zichzelf: ‘Il faut se connaître soi-même: quand cela ne servirait pas à trouver le vrai, cela au moins sert à régler sa vie, et il n'y a rien de plus juste’. Een mooie gedachte die hij in het openingsgedicht alweer geneigd is te ontkennen.
Een eerste afdeling heeft als titel Het diensthuis. Korteweg voert er zichzelf op als literair ambtenaar, die zonder dat zelf te willen meedraait in een zielloze administratieve tredmolen, gebonden en gefrustreerd:
Ik ben al hard op weg te worden wat
ik altijd heb veracht: een letterheer
en ambtenaar, minzaam en middelbaar.
Jij had dat altijd al van mij gedacht.
De liefde die hier voor een spannend tegengewicht zou kunnen zorgen, brengt al evenmin veel soelaas. Want de geliefden worden ouder, uitgeblust en gebonden als ze zijn aan de wetten der natuur:
Hoe kan ik langer nog met je bestaan?
Anton Korteweg (o1944).
Wat eens mijn lenden zacht liet branden,
verwerd tot inspanningsverplichting,
Aan dit liefdesthema wijdt Korteweg zich in een tweede afdeling, De zonnebloem werd zwart. Kenmerkend voor deze reeks en voor de hele bundel trouwens, is de beknoptheid van de gedichten. De nogal uitvoerige anekdotes van zijn vroegste poëzie, zijn nu veelal kernachtige zuchtjes van wanhoop en berusting geworden. Die verschuiving heeft alles te maken met het feit dat Korteweg zijn gevoelens in zijn eerste bundels, zoals gezegd, veilig verpakte in retorische franjes en handige ironie. Al is de ironie nog lang niet uit zijn oeuvre verdwenen, toch is Kortewegs toon sinds Tussen twee stilten oprechter en directer geworden. Die keuze voor authenticiteit resulteerde in een elliptisch taalgebruik met kale zinnen, weinig versierende adjectieven en een opeenstapeling van ‘onpersoonlijke’ voornaamwoorden.
De derde afdeling van Voor de goede orde is de minst homogene. Onder de titel Immer nach Hause vertelt Korteweg onder meer laconiek hoe hij zich niet geroepen voelt om een stevige toeverlaat te zijn voor anderen. Liever gaat hij naamloos op in de massa. Opmerkelijk is ook het uitzonderlijk lange gedicht dat hij schreef t.g.v. de 40ste trouwdag van zijn ouders. Het is een perfecte synthese van de stijl en thematiek van zijn hele werk. Toch brengt Korteweg in die slotreeks vooral gedichten rond de dood en zijn religieuze scepsis bijeen. Ze bevestigen grotendeels zijn gelaten levensopvatting. In het volgens mij mooiste gedichtje uit de bundel echter, stelt hij het sterven subtiel voor als een heel dynamisch gebeuren, als een ‘vuurwerk’.
Dat huis waarnaar de dichter steeds weer op weg is, laat zich (alweer) lezen als het protestantse ‘nest’ dat hij ontvloog en natuurlijk vooral als de laatste levenshalte: de dood. In afwachting van die ultieme thuiskomst vindt Anton Korteweg alvast wat geluk in zijn dichtwerk. Alhoewel...
Dichten: zo ver het kan de tong uitsteken
om me eens goed te laten zien hoe leeg
achter dat ding het is. En daar dan even
wat dubieus genoegen aan beleven.
Peter van Dycke
anton korteweg, Dierbare tijden, Meulenhoff, Amsterdam, 1988, 60 p.
anton korteweg, Voor de goede orde, Meulenhoff, Amsterdam, 1988, 48 p.