dat ontstond uit jarenlang durende wekelijkse, zonder aantekeningen geïmproviseerde monologen die Nienke Begemann aan Victorine ontlokte. In 1905 geboren en nu dus 83 jaar oud, vertelt deze daarin over haar lotgevallen en haar werk. De tekst, voorafgegaan en besloten door twee ‘originelen’ - een stuk over de vriendschap en een ‘avondverhaal’ - werd door Nienke Begemann ‘gestileerd’, maar behalve dat Victorine de tekst keurde en ‘autoriseerde’, dragen ook de 350 bladzijden tussen de originelen onmiskenbaar het stempel en hebben zij de toon van Victorine zelf.
Zij spreekt over haar leven met een ongewone openhartigheid, waarbij het is alsof zij, oud geworden, niet de minste schroom meer kent om de waarheid zoals zij die ziet uit te spreken. Zij verfraait zichzelf niet en aarzelt evenmin over anderen een mening te geven, ook wanneer deze minder vleiend is dan men zou verwachten.
Victorine Hefting was de dochter van een Groningse arts die een praktijk had in Utrecht, en een rijke Groningse moeder die man en kind in de steek liet toen dit drie jaar oud was. Haar levensverhaal boeit enerzijds vanwege het gevariëerde actieve leven dat zij heeft geleid, van de andere kant wegens de uiterst merkwaardige, gecompliceerde en intrigerende persoonlijkheid die zij is. Aan Nienke Begemann vertelt zij over haar prille jeugd met een rijkdom aan détails die minder onwaarschijnlijk is (er zijn nu eenmaal mensen die zich uit hun kinderjaren de kleinste bijzonderheden haarscherp herinneren) dan de psychologiserende reflecties die zij daarbij destijds al gehad zou hebben, maar die beter passen in de gedachtengang van iemand die op latere leeftijd mijmert over het kind dat zij geweest is dan in die van dat kind zelf. Maar wie weet was zij ook in dat opzicht ongewoon, en zoveel is in elk geval zeker dat haar jeugd met alles wat daarmee samenhing, met name de binding met haar vader, van kapitale betekenis voor haar is geweest.
Die vader hertrouwde toen zij negen, bijna tien was, en in het verhaal daarover treffen mij twee dingen. In de eerste plaats de mededeling aan een vriendinnetje de dag na de kennismaking met haar stiefmoeder dat deze ‘ontzettend aardig’ is en dat ze het alleen jammer vindt dat zij ‘gek zal worden’, - wat ook gebeurt! In de tweede plaats de opmerking dat het niet vreemd maar wel treurig is dat haar vader tweemaal hetzelfde type vrouw heeft uitgekozen en tweemaal ongelukkig is geworden. Iets dergelijks overkwam namelijk haarzelf eveneens in haar twee, Nienke Begemann spreekt van ‘turbulente’, ik voor mij verkies dramatische, huwelijken: het eerste met de orthopedisch chirurg Lou Beerman, het tweede met de uitgever Bert Bakker. Beerman was een zeldzaam begaafd man, die haar echter tijdens vlagen van krankzinnigheid vernederde, tiranniseerde, levensgevaarlijk mishandelde en het kind dat zij van hem had naar het leven stond. Zij spreekt over hem zonder wrok op een vreemde objectieve manier die aan sommige bladzijden van Histoire d'O doen denken en een bepaalde mate van masochisme veronderstellen; zij zegt trouwens ergens dat zij zich aan hem ‘horig’ voelde. Het huwelijk met Bakker, hoewel minder tragisch, was evenmin een succes.
Is het boek interessant door de moedige zelf-analyse, niet minder boeiend is het door de herinneringen als zodanig. Victorine werd opgeleid voor sociaal werkster, maar kwam terecht in de bibliotheek van het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht, waar een verhouding ontstond met de hoogleraar, prof. W. Vogelsang, grondlegger van de kunstgeschiedenis in Nederland. Zij ging dat studeren, met Nederlands als bijvak, en pas na een indrukwekkende carrière promoveerde zij in 1968 op de brieven van de schilder Jongkind. Intussen had zij contacten, vriendschappen en relaties met in de Nederlandse