zijn. Het probleem is niet zozeer dat woorden en woordcombinaties dubbelzinnig zijn: het probleem is eerder dat mensen hier geen probleem mee hebben.
Het antwoord van sommigen hierop zou zijn dat kennis van de taal alleen niet genoeg is, maar dat ook onze gehele kennis van de wereld aan de computer toegevoegd moet worden.
Een van de aardigste voorbeelden van een apparaat met kennis van de taal en van de wereld is in 1974 door Terry Winograd in zijn boek Understanding Natural Language uiteengezet. Het ging hier niet om een vertaalmachine, maar om een soort robot die simpele opdrachten als: plaats een rood blokje op de groene kubus kon begrijpen en uitvoeren.
Deze robot ontleende zijn ‘intelligentie’ aan een taalprogramma, dat zinnen herkende en antwoorden produceerde, aan een ‘betekenisprogramma’ dat de relatie tussen objecten en woorden vastlegde, en aan een ‘denkprogramma’ dat hem in staat stelde om vast te stellen of bepaalde opdrachten al dan niet uitvoerbaar waren.
Bij dit alles moet gezegd worden, dat het natuurlijk maar een klein fragment van het Engels betrof, en dat de denkwereld van het apparaat ridicuul beperkt was. Toch meende de auteur een belangrijke stap op de weg naar meer gecompliceerde ‘denk-en-praat’-apparaten gezet te hebben. Helaas was dit niet het geval. Het systeem werd later wel enigszins geperfectioneerd, maar niet in die zin dat de weg naar ècht begrip van de taal definitief ontsloten leek.
Vertaalmachines bestaan vooralsnog niet. Het is intussen heel goed mogelijk dat oplossingen helemaal niet vanuit de richting van de taalkunde zullen komen en ook niet van theorieën over onze kennis van de wereld. Afgezien van het feit dat mensen over ongrijpbare kwaliteiten als intuïtie en associatievermogen beschikken, scoren we op sommige terreinen nog veel beter dan welk apparaat dan ook. Het meest raadselachtige vermogen van mensen is misschien wel onze vaardigheid in het herkennen. Neem klanken bijvoorbeeld, spraakklanken. Het is ongetwijfeld niet waar dat klanken niet in getallen te vangen zijn. Als u naar een bandrecorder luistert, beluistert u in zekere zin een lange rij (magnetische) plusjes en minnetjes: eentjes en nulletjes in de computerwereld. U bent in staat klanken te identificeren zonder enige moeite: de computer faalt nog in vele gevallen. Terwijl hij toch over exact dezelfde informatie als u beschikt, en hij bij uitstek een informatieverwerker is. Het is hem om te beginnen al een enorm probleem om een woord als lat op te splitsen in drie spraakklanken. Hij neemt alleen een stroom geluidjes waar waar hij letterlijk kop nog staart aan kan ontdekken.
In nog sterkere mate blijkt onze voorsprong op de computer als we het apparaat moeten leren om (van een foto) mensen te herkennen. Het is zeer wel mogelijk dat onze pogingen om de computer ònze manier van waarnemen op te dringen tot mislukken zijn gedoemd. Misschien moeten we de computer toch meer op zijn kwaliteit van rekenmeester aanspreken.