Ons Erfdeel. Jaargang 31
(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 512]
| |
Dirk Tanghe (o1956).
| |
[pagina 513]
| |
Tovenaar Tanghe
| |
[pagina 514]
| |
Raf Reymen (Aigeus) en Magda Cnudde (Medea) in ‘Medea’ door het N.T.G. (1988).
ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Sint-Lutgardisinstituut te Oostende voor een grandioos, speels en wervelend spektakel waaraan 700 leerlingen deelnamen: Alice, Alice, gebaseerd op Alice in Wonderland. Dan komt voor Tanghe de grote doorbraak met zijn spirituele, eigentijdse enscenering van De getemde feeks bij Teater Malpertuis in Tielt. Het daarop volgende seizoen staan de grote gezelschappen te trappelen om hem binnen te halen: bij het Nederlands Toneel Gent ensceneert hij De vrek en Medea; bij K.V.S.-Brussel Romeo en Julia. Dirk Tanghe gelooft in het wonder van het theater. Door visuele effecten of een spetterend spektakel zelfs, maar evenzeer door een sobere en authentieke dictie wil hij zijn publiek een avond lang in de ban van het gebeuren houden. Tanghe beschikt over een sterke verbeeldingskracht. Zijn voorstellingen onttrekken zich schijnbaar moeiteloos aan de realiteit. De gespeelde tekst zelf roept bij hem beelden op, uiteraard afkomstig uit de ons omringende wereld - vaak zelfs modieus gekleurde beelden - , die op het toneel op een eigen manier gaan functioneren. Voor zijn Hamlet bij St.-Rembert (1985; tweede prijs in het Koninklijk Landjuweel 1986), een interpretatie die gekenmerkt was door een fel ritme en door humor, zette zijn fantasie het kasteel van Elsinore om in een ruimte waarvan de sfeer bepaald werd door een vierkantje stoeptegels vooraan, een reeks gordijnen en zeven salonstoelen. Zeven identiek geklede wachters en boden hielden deze ruimte constant in beweging. Tanghe keerde terug naar het spannende verhaal dat Hamlet is en toonde aldus de jongeman die zich als in een corset voelt, die alleen staat tegenover een corrupte omgeving. Deze schijnwereld kon door het gebruik van gordijnen op heel eenvoudige wijze gesuggereerd worden. Betwistbaar, maar typisch voor Dirk Tanghe, is dat hij de geest van de vader voorstelde door een knaapje. De kinderlijke onschuld die op die manier werd opgeroepen, zal hij ook emotioneel sterk aanwezig laten zijn in Oedipus en Medea. In De getemde feeks (Malpertuis Tielt, 1986) was het voor Tanghe maar een kleine stap van het mercantiele Renaissance-milieu naar de hedendaagse yuppie-wereld. Molières De vrek werd ook in dat milieu geplaatst (N.T.G., 1987). Hier werd de scène gedomineerd en gekarakteriseerd door een lange, witte radiator die diagonaal op het toneel geplaatst was en vaak als zitbank gebruikt werd. Eenvoudige objecten uit onze dagelijkse omgeving worden aldus theatraal gemodelleerd. | |
[pagina 515]
| |
Uit zijn ongebreidelde fantasie put Dirk Tanghe ook de kracht om erg pregnante beelden te scheppen. Daarin uit zich heel duidelijk zijn groot theatraal talent. Lange passussen of zelfs verschillende episodes uit klassieke teksten, waarmee hij bij voorkeur werkt, worden vaak samengebald in enkele indringende, gestileerde momenten. Zo liet hij in De getemde feeks de discussies tussen Petruchio en Katharina over het al dan niet aangebrande vlees, over de lelijke of mooie jurk en ten slotte over de zon of de maan, opgaan in één aanhoudende crescendobeweging die uitliep in een spetterend vuurwerk van woorden en bewegingen. In Romeo en Julia (K.V.S-Brussel, 1988) dat helemaal in een hedendaagse, modieuze jongerenwereld gesitueerd was, bracht hij de twee vijandige families samen op de ‘party’ bij de ‘Montachi's’: de verzoening die hier plaats had, sloeg om in een dreigend handgeklap en door de tussenkomst van Tybalt werd het feestje een collectief gevecht. De latente agressiviteit werd aldus direct voelbaar gemaakt. In dezelfde produktie werd het laatste bedrijf heel compact en vrijwel louter visueel weergegeven. Benvolio nam de rol van Balthazar over om Romeo in te lichten over Julia's dood. Daarop volgden de slotbeelden waarin Romeo opkwam met het lijk van Julia in de armen. Nadat hij haar vooraan op het toneel neergelegd had in hetzelfde water waarin de geliefden bij het begin in hun kinderlijk geluk stoeiden, dronk Romeo een flesje vergif leeg. Tijdens deze scène weerklonk luid, als om alle sentimentaliteit te verbannen, een keiharde, rauwe pop-song van Umberto Tozzi. De hele geschiedenis van Julia's schijndood en vooral de lange recapitulatie van het gebeuren door Broeder Lorenzo werden aldus geschrapt. Louter visueel en muzikaal werd het samenvallen van liefde en dood vertolkt. In de beroemde balkonscène zag men de twee geliefden zich als acrobaten langs een dwars gespannen kabel bewegen: speels en
‘Romeo en Julia’ (1984) gespeeld door de toneelkring Sint-Rembert te Torhout.
Karin Tanghe en Peter Vandenbegin in ‘De getemde feeks’ (1986) door de toneelkring Sint-Rembert te Torhout.
tegelijkertijd het précaire van hun toestand suggererend. Toch ging Tanghe juist in deze Romeo en Julia te ver wat deze visualiserende en op sfeer gerichte werkwijze betreft. De poëzie was grotendeels verdwenen in deze drastische adaptatie die daardoor nogal oppervlakkig leek. De pop-song Gloria waarmee de opvoering afgesloten werd was symptomatisch: dit was geen tragedie, maar een feest. Dirk Tanghe maakt overigens vaak en handig gebruik van muziek. Dat vooral operafragmenten ingeschakeld worden, zal wel een beetje met de huidige hernieuwde belangstelling voor het genre te maken hebben, maar het stemt wel overeen met zijn voorkeur voor grote, sterk emotionele momenten. In De getemde feeks droeg het gebruiken van Rossini's Barbier van Sevilla in hoge mate bij tot het sterke ritme en het haast ballet-achtige | |
[pagina 516]
| |
‘Oedipoes’ door de Toneelkring Sint-Rembert Torhout (1986).
Johannes Pauwels, An Tuts, Donald Madder (en figuratie) in ‘Romeo en Julia’ door de KVS-Brussel (1987-1988).
karakter van de voorstelling. Om de juiste toon voor zijn veeleer bittere interpretatie van De vrek te creëren deed Tanghe een beroep op Orpheus en Eurydice van C.W. von Gluck. In de uiterst sobere en ingetogen produktie van Medea (N.T.G., 1988) hoorde men slechts gedempte, etherische a-capella-vrouwenkoren die het ritueel begeleidden en versterkten. De muziek bepaalt dus mede de sfeer van de opvoering. Alle elementen - kostumering, decor, licht - dragen daar overigens toe bij. Voor De getemde feeks ging Tanghe zo ver dat het hele theatertje, inclusief de foyer, werd herschapen in een totaal hagelwitte ruimte met dito meubeltjes. Er gaat van Tanghes werk een innemende kracht uit. Elk moment, elk woord moet waarachtig zijn. De grote zorg voor samenhang en sfeer heeft daar beslist mee te maken. Maar vooral de manier waarop hij zijn produkties opbouwt, leidt naar die overtuigende authenticiteit. Tanghe improviseert met de acteurs. Teksten die niet zo direct tot ons spreken, worden omgezet in een taalgebruik en in situaties waarmee de acteurs vertrouwd zijn. Vanuit het ‘beleven’ en het inzicht dat aldus verworven wordt, keren zij dan terug naar de oorspronkelijke tekst. Of er wordt in samenwerking met de spelers, een eigen versie in elkaar gepuzzeld zoals bij Romeo en Julia het geval was. Voor deze produktie werkte Tanghe ook met een ploeg jonge, onervaren acteurs. Een minder goede tekstzegging kon voor de regisseur niet opwegen tegen de spontaneïteit en de frisheid van de jeugdige vertolkers. Tot nu toe ensceneerde Dirk Tanghe bijna uitsluitend klassieke stukken. De universele wereld van de Griekse tragici of Shakespeare met hun grote rijkdom aan menselijke emoties en ideeën stimuleert zijn verbeeldingskracht meer dan het hedendaagse repertoire. Door zijn emotionele instelling en zijn visie op het theater als een haast betoverend gebeuren is Tanghe fundamenteel anti-Brechtiaans. Het episch theater is voor hem te rationeel, doorzichtig en zelfs moraliserend. Het is dan ook niet verwonderlijk dat zijn produktie van Brechts De goede mens van Sezuan (Malpertuis, 1987) minder overtuigde. Dat Tanghe zich niet vastklampt aan formules waarmee hij hoog scoorde bij het publiek - de modieuze aankleding, de soms vereenvoudigende visualisering en de muzikale invulling - bewees hij alvast op overtuigende | |
[pagina 517]
| |
wijze met Medea, een tot de essentie uitgekristalliseerde produktie, waarvoor Johan Boonen een bijzonder adequate vertaling schreef. Overigens waren ook vroegere produkties zoals De vrek en vooral Oedipus in een gelijksoortige sobere toonaard opgevat. De grote, donkere, kale scène kreeg enkel reliëf door het gebruik van het licht. Elke zweem van anekdotiek werd hier uit de weg gegaan. Door een opening in het midden betraden de personages het speelvlak, waarop zij heel nauwkeurig, haast ritueel, bepaalde posities innamen. Allen waren in het zwart gekleed behalve de twee kinderen: zij droegen smetteloos witte overhemdjes, die een ontroerend beeld van on-schuld opriepen. Vooraan namen de pedagoog en de voedster op een stoel links en rechts van de scène plaats: zij vervulden tevens de rol van het koor en richtten zich in een bijzonder menselijke toon tot het publiek. Dirk Tanghe bereikte in deze Medea een zeldzame overtuigingskracht. De toeschouwer werd niet overspoeld door een woordenvloed zoals dat soms het geval is bij opvoeringen van stukken uit de klassieke oudheid, maar werd ontroerd door de helder gezegde tekst. Ook al vergaloppeerde de jonge regisseur zich misschien in de al te onstuimige visualisering van Romeo en Julia, dan bewezen de fijnzinnige interpretatie van De vrek waarin onvermoede conflictstof werd aangeboord en de ijzingwekkende, in haar eenvoud monumentale enscenering van Medea dat Tanghe geen goedkope plaatjesmaker is. Hij wordt integendeel gedreven door de wil om woord en beeld in een perfecte, intense harmonie te verenigen. |
|