terwijl ‘in het algemeen religieuze of morele hinderpalen slechts geringe betekenis... lijken te hebben’. Anders gezegd: de accumulatie van langlopende evoluties had de explosie mogelijk gemaakt: als het ware de lont in het kruitvat.
Moet men zich over deze denataliteit ongerust maken? De auteur overdrijft de gevaren niet, maar wijst op ernstige schaduwkanten. Allereerst de problematiek van het ouderworden en de voorzieningen die door de overheid getroffen moeten worden om een menswaardige ‘levensavond’ te verzekeren aan het groeiend aantal 65-, 70- en 80- plussers. In de oude agrarische samenleving werden de grootouders opgevangen door hun nageslacht - thans, gezien ook de behuizing in de stad, is dat gebruik verdwenen. Ook worden enorme sommen nodig voor fatsoenlijke pensioenen. De vraag is, hoe de belastingplichtige dat betalen zal. De gedachte dat, in een ‘uitstervend Europa’, de kosten van onderwijs en jeugdwerkloosheid kunnen dalen, is schrale troost.
Bovendien kan men thans reeds zien aankomen, dat een wereld met een overladen bevolkingspiramide - met veel ‘oudjes’ dus - waarschijnlijk niet de meest vitale, vernieuwingsgezinde en ondernemende zal zijn.
Voorts is er het feit, dat, door een soort van ‘communicerende vaten’, werkkrachten uit het armere Zuiden naar het rijkere Noorden zijn gekomen, zodat onze bevolking te kampen heeft met wat in Zwitserland ‘Ueberfremdung’ heet. Hier in de Benelux kent men het verschijnsel van scholen, waar de landskinderen nauwelijks de meerderheid van de klas uitmaken. Zeker, de stroom is nu wel gestopt, maar een verdere terugloop van de Europese bevolking zou het probleem blijvend actualiseren.
Om al die redenen is het geen bewijs van dwaas ‘lapinisme’, wanneer men zich gaat afvragen wat ons te doen staat. En dan heeft de voorzitter van ‘de’ Bond wel een reeks maatregelen op het oog, die stuk voor stuk misschien niet spectakulair zijn maar toch een ombuiging van de curve kunnen helpen. Zo is het bijvoorbeeld niet verdedigbaar, dat mannen en vrouwen niet in het huwelijk treden, uitsluitend omdat hun fiscale situatie daardoor zou verslechteren. Men kan dat een weinig verheffende redenering vinden, maar ze komt voort uit een Belgische realiteit. Laat men het huwelijk niet meer ‘bestraffen’, zegt Van Mechelen.
Zo is er allerlei meer. De loopbaanonderbreking voor vrouwen die een derde of volgende kind willen is een praktische stap in de goede richting. Niet dat men er wonderen van mag verwachten, maar ze kan bijdragen tot het doel: een Europese demografische nulgroei te bereiken. Geen paniek bij dit alles, maar evenmin politiek immobilisme.
Het belangrijkste element blijft echter: de mentaliteit van de betrokkenen. Voor echtparen kunnen zeer gegronde redenen bestaan om het gezin klein te houden. Dat is volkomen respectabel omdat het voortkomt uit een gewetensbeslissing. Maar er kan ook een zekere gemakzucht in het spel zijn, en onevenredige voorkeur voor meer comfort en minder verantwoordelijkheid. Tegen die laatste geesteshouding kan echter alléén opgetreden worden in zover het gevallen betreft van morele onverschilligheid, zoals er in het verleden steeds zijn opgetreden in periodes van verval.
Tenslotte een detailkritiek op dit boekje. Wat hier gezegd wordt over de houding van ‘het’ socialisme tegenover de demografie is, door zijn al te grote beknoptheid, niet overtuigend. Het neomalthusianisme heeft op de linkse arbeidersbeweging weinig greep gehad. Het leefde vooral bij de intellectuelen.
Hoofdzaak blijft natuurlijk, dat het Davidsfonds hier een handleiding heeft geboden, die in alle nuchtere eenvoud en zonder opwinding de werkelijke vragen uiteenzet.
H. Brugmans
frans van mechelen, Sterft Europa uit?, Davidsfonds, Leuven, 1987, 138 p.