Hugo's Les Miserables. Sociaal bewogen literatuur, zo bewijst dat succes, kan omgezet worden tot één van de minst sociaal bewuste theater-vormen: de musical.
In zijn musical geeft Brink inderdaad wat hij in zijn beginselverklaring belooft: actie, glitter en goud, effectbejag. Zo is de grote openingsscène, na een korte ouverture waarin Douwes Dekker verklaart dat zijn boek af is, een bal geworden in het paleis van de Gouverneur-Generaal te Buitenzorg - niet in Max Havelaar wel in het leven van Eduard Douwes Dekker, waarbij de wijduitstaande jurken van de dames elkaar op het podium verdringen en de dames zelf bijkans in die jurken verdrinken. De Amsterdamse hoerenbuurt, waar Batavus Droogstoppel een beetje tegen zijn zin verzeild raakt, wordt rijk en rood uitgebeeld. Met name de aandacht voor de aankleding, de japons en de pakken, is opvallend. Het decor steekt daartegen te schamel af: te duidelijk zetstukken, te weinige solide, te veel ook een uitgestelde keus tussen stilering en realisme, waarbij de stilering meer uit nood is geboren dan uit overtuiging. Het speeltempo ligt hoog. Brink heeft een aantal verrassende scène-wisselingen ingevoerd en enige voor een musical gewaagde schokeffecten.
Die scène-wisselingen heeft hij ondermeer nodig om de afwisseling Amsterdam-Lebak soepel te kunnen laten plaatsvinden. Zoals een ieder in de literatuur ingewijde weet, zijn er drie lagen in Max Havelaar te onderscheiden, waarvan de ‘Amsterdam-Lebak’tegenstelling, of zo u wilt het ‘Droogstoppel-Max Havelaar’-contrast, het meest in het oog springt. Fons Rademakers, in zijn verfilming van de roman, heeft het Amsterdam-Droogstoppeldeel zo goed als geëlimineerd. Hoewel dit vanuit filmtechnisch gezichtspunt mogelijk zeer verdedigbaar is, geloof ik dat het weglaten van het Droogstoppel-deel zozeer onrecht aan het oorspronkelijke werk doet, dat men beter kan afzien van bewerking, indien incorporeren niet tot de technische mogelijkheden behoort. Brink heeft Droogstoppel terecht gehandhaafd, kundig gebruik gemaakt van zijn humoristische mogelijkheden en is af en toe in staat gebleken, met name door soepele overgangen, op het toneel het hoognodige spanningsveld tussen Indië en Nederland te creëren. De twee locaties zijn derhalve op het podium geen geïsoleerde verhaallijnen gebleven. Brink schroomt in navolging van Eduard Douwes Dekker effectbejag niet. In het vrolijke zijn dat de eerder genoemde aankleding en de showelementen, in het ernstige wordt de toeschouwer een paar maal wreed uit zijn of haar musical-droom opgeschrikt. Onmiddellijk in het exposé wordt een tijdens het bal zakkenrollende inlander ter scène doodgeschoten: een voor de toeschouwer volstrekt onverwachte doorbreking van de façade van glitter en goud, die het zeker de eerste keer goed doet. Maar ook elders wordt er flink op los geschoten, met name in het Saïdja en Adinda-verhaal, en daar verliest het effect door te veel herhaling zijn kracht. Grofheid in dat laatste verhaal is trouwens sinds de film helaas al traditie.
Brink vindt dat voor een musical zwart-wit-tekening een noodzaak is. Voor mij gaat hij hierin echter te ver: de goeden zijn te goed, de slechten te slecht en de effecten te groot. Dit vindt zijn weerslag in sommige van de dialogen, bijvoorbeeld die tussen Havelaar en Slijmering: de directheid waarmee Havelaar Slijmering bejegent, de regent en impliciet Slijmering beschuldigt, de grove boosheid en boosaardigheid van Slijmering zijn ongeloofwaardig en doen de veel complexere werkelijkheid te veel geweld aan (Dekker vereerde na zijn ontslag Brest van Kempen, het model in de realiteit voor Slijmering, nog met een afscheidsbezoek). De subtiliteiten van het ambtelijk spel gaan in al het geweld verloren. En juist dat spel