Ongenuanceerd Afrika-beeld?
Na de onafhankelijkheid van diverse Afrikaanse landen verschenen in het buitenland een aantal literatuurstudies die aantoonden dat het Afrika-beeld in de zogenaamde koloniale literaturen sterk vertekend en stereotiep was.
L. Fanoudh-Siefer had het over Le mythe du nègre (Parijs, 1968) en D. Hammond en A. Jablow gewaagden van The Africa that never was (New York, 1970). Soortgelijke analyses werden gemaakt door o.a. G. Killam (1968), M. Steins (1972), L.-F. Hoffmann 1973 en B. Street (1975).
De studie De Kongo in de Vlaamse fiktie- en reisverhalen van K. Bogers en P. Wymeersch kan in het verlengde van deze buitenlandse publikaties gezien worden. Ook deze onderzoekers stellen zich tot doel het stereotiepe beeld dat de Vlaamse Afrika-auteur van de Afrikaanse mens in zijn werk ophangt te reveleren. Bij alle literatoren (met uitzondering van G. Walschap en J. Bergeyck) vinden ze dergelijke vooroordelen terug. Aan de hand van citaten uit diverse romans en reisverhalen wordt geïllustreerd dat de blanke auteur de Afrikaan en diens samenleving vanuit een sterk superioriteitsgevoel uitbeeldt. Afrikanen verschijnen als gelukkige wilden, naïeve kinderen, cultuurloze barbaren, twistzieke ruziestokers, geobsedeerde wellustigen of belachelijke dwazen. Ook de Afrikaanse maatschappelijke instellingen, kunstuitingen en gewoonten (polygaam huwelijksstelsel, magie, geloof, dans, geneeskunde) worden door veel Vlaamse auteurs vanuit een evolutionistisch standpunt benaderd en als decadent of achterlijk voorgesteld.
Het is evident dat heel wat Nederlandse Afrika-auteurs een weinig genuanceerd, sterk vertekend en zelfs foutief beeld schetsen van de Afrikaanse mens en diens cultuur. De vele citaten die Bogers en Wymeersch aanhalen, spreken op dit punt voor zichzelf en ondersteunen hun hypothese dat in deze Afrika-literatuur ‘de mythe van het duistere konti-nent’ (p. 135) bevestigd wordt.
Wie echter het ongenuanceerde karakter van een aantal opvattingen of publikaties wil illustreren, dient zelf de nodige zin voor nuancering op te brengen. En voor een nuancerende houding is in deze studie nauwelijks plaats. Een gebrek aan nuancering dat zowel van toepassing is op het behandelde corpus, de gebruikte methode, als op het wetenschappelijk apparaat.
Het literaire corpus dat behandeld wordt, is uitermate onvolledig. De bibliografie vermeldt slechts een 100-tal titels, daar