hij zo origineel zou zijn, maar omdat Grauws zijn materie heel goed brengt. Zijn verhalen zijn evocatief. Hij roept gemakkelijk personages tot leven, brengt beweging in situaties. Het lijkt wel of hij zich daarbij laat inspireren door film- of tv-beelden, zo visueel werkt het allemaal. Het doet er niet toe waar Grauws zijn ideeën vandaan haalt, zolang hij ze persoonlijk blijft verwerken. Een toerist in Mexico, die zich bedrinkt omdat hij zijn vrouw aan een ander dreigt te verliezen, roept bijvoorbeeld vaag herinneringen op aan Malcolm Lowry. Toch doet het je niet zozeer aan het boek of aan de film Onder de vulkaan denken; het ligt meer aan de manier waarop Grauws zijn personage benadert, de manier waarop hij de zielige roes van het verdringen door drank oproept. Hij schildert een intense innerlijke grijsheid die in scherp contrast staat tot de kleurrijke werkelijkheid daar tegenover.
Zo is in het verhaal Turks genot Istanboel het decor voor een klein drama: de heksenketel in die stad geeft het verhaal een jachtig tempo, terwijl de sfeer waarin het personage verkeert er een is van versufte paniek. Hij is dan ook een junk, die ooit op zestienjarige leeftijd uit België vluchtte, omdat hij toen met een auto iemand doodgereden had. De jongen heeft sindsdien de hele wereld rondgedoold, zonder dat hij ooit iemand heeft durven te vertrouwen. De contacten die hij in het verhaal legt zijn kort, hevig, maar oppervlakkig. Zijn innerlijke onrust die schuilgaat achter een masker van onverschilligheid, had niet fijner beschreven kunnen worden. Het verleden waarvoor hij vlucht verwijst trouwens meteen naar een ander verhaal, over een jongen die zich gespecialiseerd had in het kapotrijden van auto's voor derden om ze het verzekeringsgeld te laten opstrijken. De laatste keer kwam hij er niet zonder kleerscheuren af, waardoor hij van relatieve held plots tot een uitgestotene gedegradeerd wordt: zijn fysieke handicap onderstreept evenwel dat hij zich daarvóór al mentaal verlamd voelde. Eigenlijk wou hij dat ongeluk, en wou hij door anderen gebruikt, geslagen en geschopt worden. Gilbert Grauws heeft het niet woordelijk over dat minderwaardigheidscomplex, maar weet het op een grandioze manier te presenteren.
Zo vertonen alle personages uit De papegaaieschommel wel een of ander fysiek of mentaal ziektebeeld. Het sterkst komt dat naar voren in het titelverhaal, waarin een man wacht op het bericht of hij een hersentumor heeft. Hij durft de brief niet te openen, omdat die al dan niet ingebeelde tumor hem ook de waarheid moet zeggen over het desastreus functioneren van zijn huwelijk. In het slotverhaal De heilige familie ligt het ziektebeeld elders, nl. in de waanzin of de debiliteit van een uiteengespleten, primair denkend en voelend gezin. Grauws analyseert hier ook meteen de oorzaak van de onvolgroeidheid van al zijn personages. Het uiteindelijke slachtoffer in dit slotverhaal is het kind, dat het ongeluk van zijn ouders later nooit zelf zal hoeven door te maken, omdat de vader het verdrinkt. Maar in twee andere verhalen figureert dat kind nog in zijn onschuld, waar het onvoorbereid uit weggerukt wordt. In Het einde van de zomer is dat gewoon omdat het met seksualiteit geconfronteerd wordt, maar de titel sluit toch toepasselijk zijn gelukkigste tijd af. In het verhaal De goede dood gebeurt het al drastischer. Een veertienjarige Turkse jongen die zijn opa in stervensnood ziet, duwt de oude man uit een raam twaalf hoog. Zijn motief is: ‘ik ben een man’.
Gilbert Grauws schrijft nadrukkelijk over levensmoeheid. De papegaaieschommel schetst een grondig beeld van depressiviteit: de mens is als een gekooide vogel die wel ziek moet worden. Dat het boek zelf niet deprimeert, is te danken aan de scherpe waarneming van de auteur. Zijn terloopse stijl plaatst hemzelf buiten de kooi en schept het nodige evenwicht binnen de verhalen. Het resultaat is van een eenvoudige, aangrijpende overtuigingskracht. Grauws neemt evenwel niet de moeite om de oorzaak van alle leed eenvoudig bij de maatschappij te zoeken. Zijn mede debutant bij uitgeverij Kritak, Dirk Verbruggen, doet dat wel.
Deze auteur gaat helemaal op de psychologische toer en doet daarbij de nodige reserves rijzen. De roman Heilig zonder moeite is een verhaal over waanzin, maar deze ziektegeschiedenis is, vooral na lectuur van Grauws' boek, te fictioneel om evenveel los te maken.
Een jong paar vertrekt naar Istanboel - het toeval is de wereld niet uit. De man lijdt aan achtervolgingswaanzin omdat hij feitelijk deserteert bij het leger. Zijn vriendin ziet het niet meteen als haar taak om hem continu op te vangen; ze is nog tezeer op zoek naar zichzelf. Bovendien is haar reisgenoot geobsedeerd door de gedachte schrijver te willen worden. Zijn manuscript groeit met de dag, maar overmant hem tenslotte zodat hij zich zijn eigen personage waant. Dat eindigt in psychopatisch gedrag, want de rol die hij zich aanmeet is die van een profeet. U merkt het al, op het narratieve vlak is deze geschiedenis niet zo geloofwaardig, en bovendien wordt zij niet zo goed gebracht.
Toch is Dirk Verbruggen een erg sensitief gevoelswaarnemer. De oorzaak die hij ziet achter de ziekte van zijn personage is het verwachtingspatroon dat de maatschappij hem oplegt. Wat opvoeding en autoriteit van hem verlangen, klopt niet met wat hij voor zichzelf als zijn toekomst uitstippelde. Die verwarring weet Verbruggen uitstekend vast te leggen, maar het verhaal is er teveel aan. Waar Gilbert Grauws in zijn beknoptheid tot de essentie weet door te dringen - gewoon door zijn personages te tonen zoals ze zijn en zoals ze zich gedragen - blijft Verbruggen worstelen met een intrige die zich als een spinneweb om hem heen sluit. Het web is op zich belachelijk, maar symbolisch gezien is de