is, maar met een begin van licht:
begin, raakt in ons verstild
de loodverzwaarde stijgvis
Wat in de vorm van dit gedicht opvalt, is de uiterste concentratie van de taal, die bijvoorbeeld zichtbaar wordt in het weglaten van punten waar een hoofdletter voldoende is om een nieuwe zin aan te geven. De droombeelden suggereren een wereld waarin de mens geen rol speelt (Nog geen hand...), waarin de evolutie nog in een beginfase is. In dit landschap plaatst de dichter, in andere verzen van de cyclus, een gestalte, met niet meer dan ‘hij’ aangeduid. Het is de dromer die dit landschap heeft opgeroepen, die in eigen innerlijk in het grensgebied van leven en dood, van tijd en vóórtijd dwaalt. De vraag ‘Kan hij zeggen wie hij is?’ blijft vanzelfsprekend onbeantwoord, want dit is poëzie die zich niet leent voor uitleg. Aan het slot van de reeks schuift deze gestalte in zichzelf, ‘bij aankomst in een schemer’, wat zowel een beeld voor de dood als voor de terugkeer in het bestaan kan zijn. Deze ambivalentie is eveneens karakteristiek voor Budé's poëzie. Daarom eindigt Grenswacht ook met twee regels die een kringloop suggereren: ‘waas van wat herinnerd / opnieuw in aantocht is’.
De lezer wordt in deze bundel vaker meegevoerd naar grenzen. De afdeling met de veelzeggende titel Frontlijn bestaat uit twee reeksen gedichten, waarvan de eerste Ultima Thule heet. Ook in deze verzen wordt een gestalte opgeroepen in een grensgebied:
Geen wind waait op hem af
lagen. Van afgelegen velden
groeit bij hem een donker aan
Een muur van zout en traan
Het curieuze van deze cyclus is, dat Budé varieert op een bekende ballade van Goethe, Der Kónig in Thule, waarin sprake is van een gouden beker. Deze wordt in Budé's gedichten tot een doodssymbool, waarbij het water (de zee waar de beker volgens de ballade in wordt geworpen) volgens archetypische symboliek zich aansluit. Maar deze beelden roepen ook een herinnering op aan de meesterlijke novelle Een gouden beker van Alfred Kossmann (uit 1982), waarin eveneens werd verteld over een grensgebied van dood en leven.
Vuurland heet de tweede reeks gedichten uit deze afdeling van de bundel: ook hier de suggestie van een land aan de uiterste grens van een continent, ook hier de symbolisch geladen zee waarover een schip vaart dat het bestaan verbeeldt. Maar de wijze waarop dit in de gedichten wordt uitgedrukt, laat zich niet navertellen:. er is geen ‘verhaal’, geen ‘mythe’, de beelden hebben vaak zowel een realistische waarde als een irrationele kracht.
Dit is een rijk dat scheurt
rakelt nog een spijker na -
en wordt in roest gevangen
Van een mythe is expliciet sprake in de cyclus Hôtel du Jour: ‘Licht neigt en gaat / in mythen’. Maar dan zijn het mythen in aanleg, rudimentair gebleven, niet uitgegroeid tot een verhaal met een centrale gestalte. Dit ligt ook voor de hand in een poëzie die eerder vermoedens dan zekerheden wil uitdrukken.
Tegenover de duisternis van de grensgebieden stelt Budé het licht. Het woord ‘licht’ komt veelvuldig in zijn gedichten voor, zodat men geneigd is er een sleutelwoord in te zien. Het contrasteert met het donker als het erin doorbreekt, het heeft met zien en leven te maken, maar het is evenmin eenduidig als de andere symbolen dat zijn.
De samenhang van leven en dood is misschien de idee die de werkelijke impuls tot deze poëzie
Frans Budé (o1945).
is geweest. Hij wordt in het eerste van
Vijf memento's zichtbaar in een beeld voor de coïtus, waarbij zowel het mannelijke als het vrouwelijke de dood symboliseren:
Vlamt het zwaard, opent zich
Grenswacht laat een volgroeid dichterschap zien, dat zich in het hermetische niet verliest en dat blijk geeft van zowel een sterk gevoel voor de zeggingskracht van beelden en symbolen als van een vermogen tot expressief, geconcentreerd taalgebruik. Budé's vorige bundel, Een leem (1986), was onbevredigend door een te nadrukkelijke retoriek en een symboliek die, in samenhang daarmee, gewild aandeed. In Grenswacht heeft de dichter deze zwakheden achter zich gelaten. Van de in het begin van deze kroniek aangeduide stroming in het geheel van de Nederlandse poëzie kan hij een van de belangrijke nieuwe vertegenwoordigers worden.
Jan van der Vegt
frans budé, Grenswacht, Meulenhoff, Amsterdam, 1987, 67 p.