| |
| |
| |
Architect-kunstenaar Luc Deleu en de ‘Laconieke wijs’
Herwig Todts
HERWIG TODTS
werd in 1958 te Deurne geboren. Studeerde kunstgeschiedenis en oudheidkunde aan de R.U. Gent. Is wetenschappelijk medewerker bij het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten te Antwerpen. Schreef bijdragen in tentoonstellingscatalogi over o.a. Luc Delen, Pjeroo Roobjee, Marcel Maeyer. Schreef een bijdrage over ‘Aspecten en tendensen in de laat-19de-eeuwse Antwerpse schilderkunst’ en over ‘Edouard Agneessens: “La pétroleuse”. De fysiognomische fictie van een eigentijdse wraakgodin’.
Adres: Bredabaan 635, B-2130 Brasschaat
Moet een architect per se bouwen? Kan hij de architectuur niet beter dienen buíten de sector van het onroerend goed wanneer hij niet tot iedere prijs die opdracht die veel aanzien heeft tracht binnen te halen of hopeloos vecht om zijn hoogstpersoonlijke stempel te drukken op de steengeworden frustraties van bouwheer en bouwmeester?
| |
Afscheid van de architectuur
Nadat Luc Deleu (oDuffel 1944) in 1969 afstudeerde aan het Sint-Lucasinstituut te Schaarbeek koos hij het zekere voor het onzekere en nam in 1970 afscheid van de architectuur ‘in het vacuüm voor nieuwe dimensies’. Zo stapte hij als architect-kunstenaar in het artistieke milieu, teneinde de architectuur beter te dienen. Hij voert de titel architectkunstenaar evenwel zonder trots. Hij is immers architect dus kunstenaar. Voorlopig wordt hij vooral als kunstenaar serieus genomen. Wat te doen immers met een architect die nauwgezet een vogelnest reconstrueert, of als het ware de lego-bouwsteentjes aan zijn kinderen ontvreemden om er grootse, ongedefiniëerde structuren of een obelisk (1983, in het MUHKA Antwerpen) mee te vormen?
De voorstellen en adviezen die Deleu ter sanering van de aarde en ter verbetering van het wereldwooncomfort gul wereldkundig maakt, spreken een duidelijker taal. Ter overweging biedt hij ons het volgende: de stadslanen worden met fruitbomen beplant, we gaan aan stedelijke landbouw, visvangst, boswinning en imkeren doen, openbare verlichting en verkeersreglementen worden afgeschaft, openbare instellingen worden voor sociale huisvesting gebruikt, de automodellen van 1977 en sloopklare panden worden tot monument bestempeld, Antwerpen wordt een woonwagenstad en Brugge krijgt een open riolering. Naar aanleiding van de hem in 1975 toegekende architectuurprijs R. Maskens (voor de verbouwing van ‘Café De Skipper’ aan de Antwerpse Grote Markt) formuleert hij zijn megalomane ambitie ‘mee te werken aan de vormgeving van een toekomstbeeld van de aarde, waarin ieder, in elke willekeurige woonvorm kan leven’. Opdat de architect zich zou kunnen bezinnen op zijn taak en verantwoordelijkheid lijkt het hem goed voor onbepaalde tijd niet meer te bouwen. In 1979 gaat hij daadwerkelijk over tot de installatie van de laatste steen van België - Dernière pierre de Belgique: België mag als voltooid worden beschouwd!
In 1980 vat hij zijn inzichten en invallen samen in het Orbanistisch manifest (in Luc
| |
| |
Laatste steen van België, in Ch. Vandenhoves Koninklijk Salon in de Muntschouwburg te Brussel, 1987.
Woning 8117, gebouwd volgens tekening cliënt 1981-83 (Foto L. Deleu).
Deleu, Vrije ruimte. Espace libre. Open space, catalogus I.C.C., Antwerpen, 1980). De schaal waarop de architect actief moet zijn is planetair, zijn perspectief de toekomst. In plaats van zich te bekommeren om de onsterfelijkheid van zijn ego, zou een architect zich toch af en toe eens moeten afvragen waar hij de wereld mee opzadelt.
Ter illustratie van zijn opvattingen bevat het Orbanistisch manifest o.m. zijn inzending voor ‘een internationale raadpleging voor de inrichting van het stadsdeel “Les Halles” te Parijs’. In Deleus voorstel wordt de bouwwerf, afgezien van enkele kleine ingrepen, integraal verheven tot een volwaardig stedelijk landschap met pretpark-functie. Onthullend is de vaststelling dat zich af en toe verplaatsende bouwwerven een permanent en integrerend deel van de moderne stedebouw vormen. Bovendien stelt Deleu voor om de chaos niet halsstarrig te bestrijden maar te aanvaarden en er ons voordeel mee te doen.
| |
Aan de orde
Terwijl hij tot nog toe steeds verzocht om als architect zo min mogelijk te bouwen, leidde zijn eigen bouwwoede tijdens de jaren
Grote triomfboog, Parc de la ciutadella, Barcelona, 1987.
| |
| |
Installatie met twee lichtmasten, Investigations, Luik, 1985 (Foto L. Deleu).
1979-1985 tot een conflict met de Belgische Orde van Architecten. Reeds in 1978 poneerde hij een ‘Voorstel tot afschaffing van de wet van 1939 op de bescherming van het beroep en de titel van architect’. De Orde beticht hem enkele jaren later van ‘naamlening’: hij heeft een dermate groot aantal bouwaanvragen onder zijn naam laten registreren, dat men meent het auteurschap ervan te mogen betwisten. Hoewel naamlening op beperkte schaal oogluikend wordt toegelaten, verdedigt de corporatie uiteraard deskundigheid en bevoegdheid. Deleu pleit voor verantwoordelijkheid: hij heeft zich deze architectuur van zelfbouwers toegeëigend. En als een verslag van zijn onderzoek naar de levende traditie van ‘zelfrealisaties’ presenteert hij de geïnstitutionaliseerde bouwwereld een Manifest aan de orde, een kolderiek verslag van de wederzijdse briefwisseling en een overzicht van wat bouwlustige Belgen in zijn naam zoal bouwen. Deze pretentieloze woningen zijn precies gelijk aan die waarmee zijn confraters zo vaak de eerbaarheid van hun titel verdedigen. Het manifest pleit Deleu vrij maar slaagt er niet in de ‘zelfrealisatie’ te legaliseren. Terwijl een vogeltje er al zo goed in slaagt zijn wooncomfort te verzorgen, wordt de modale Belg op dit gebied volstrekt incompetent geacht. Had Deleu reeds aangetoond dat niet alle architectuur gebouwd moet worden, dan toonde hij nu aan, dat niet alles wat gebouwd wordt architectuur is, of zelfs maar kan zijn. De architect die de overheid vleit om architectuur te mogen bouwen en het volk dwingt om zijn kantoor te bezoeken, houdt zich niet bezig met wezenlijke zaken.
| |
Schaal en perspectief
Deleu presenteert gelijktijdig twee architectonische werkbeginselen: ‘recycling’ en ‘mobiliteit’. Drie vliegdekschepen kunnen de studenten van de Antwerpse universitaire instelling een boeiende studieruimte en studietijd verschaffen (1972). Een vervallen gebouw voor waterwinning kan onderdak bieden aan
| |
| |
Demonstratie van schaal en perspectief, installatie met twee hoogspanningsmasten, Initiatief '86 Gent. (Foto D. Stroobant).
een museum voor kapotte kunst. Een boorplatform is welbeschouwd een ready-made wandelpier (architectuur voor een Zee-land, Vlissingen 1985). Hoogspanningsmasten bekroond met een windmolen kunnen wereldwijd de energievoorziening verzorgen. Nadat Deleu in de transportcontainer de ideale combinatie van huisvesting en mobiliteit ontdekt, zal hij dit soort objecten spelenderwijs ook als constructieve eenheden gaan hanteren. Omstreeks 1980 realiseert hij met speelgoedcontainers zogenaamde architectonische archetypes: sokkels, poorten, triomfbogen. In 1983 worden twee projecten op ware schaal uitgevoerd. Te Neuchátel installeert Deleu een grote triomfboog op een landtong aan het meer en hij trekt een kleine triomfboog op in het Kannenfeldpark te Basel. In 1986 volgt te Tielt een triomfboog over een tank als oorlogsmonument en in 1987 een grote triomfboog te Barcelona. Prototypes van een mobiel monument.
De ironie van het lot wil dat Deleu juist met deze schijnbaar louter esthetische, architectonische objecten naam maakt. Hij zal zich overigens steeds meer met formele aspecten gaan bezig houden. Een reis door de Verenigde Staten levert nieuwe inzichten op, ervaringen van volume en ruimte. Hoe imposant zijn grootstedelijke wolkenkrabbers nu eigenlijk, hoe kolossaal is een neergevelde segoia (the fallen monarch in de Mariposa Grove, Californië). Een dubbeltentoonstelling in Zeno-X-Gallerij en Montevideo te Antwerpen, getiteld Perspective and scale - schaal en perspectief, getuigt van deze nieuwe belangstelling. De architect toont er hoe identieke volumes qua schaal- en ruimtewerking veranderen afhankelijk van het feit of ze opstaand of liggend worden gepresenteerd. In de Montevideoruimte installeert Deleu een platliggende hijskraan. Ook het gedeeltelijk inkapselen van een boom door middel van een bouwsteiger beschouwt Deleu als een les in schaal: door om de kruin van de boom heen te lopen vat je zijn omvang pas. Summum van een zuiver formalistische benadering van de architectuur lijkt wel de reconstructie van het gulden snedestramien over de gevel van Le Corbusiers Villa Schwob (La Chaux-de-Fonds, Zwitserland, 1987). Dat het Deleu ernst is met het schijnbaar willekeurige maar compositorisch efficiënte gegeven van de gulden snede, mag blijken uit de herhaling van het stramien als motief, in de deur van de antiekzaak Blondeel (Antwerpen, 1982). Maar door de Le Corbusier-hulde in triviaal alpinistenkoord te realiseren, krijgt deze een ander trekje.
Een trekje dat herinnert aan de houding van de min of meer legendarische Diogenes van Sinope, die, toen Plato de definitie opstelde dat de mens een ongevederd tweebenig dier is, een haan kaal plukte en die naar Plato's school bracht, er laconiek aan toevoegend: ‘Ziehier Plato's mens’.
| |
| |
Les in schaal met steiger en boom, Beeld en land, Slochteren 1987 (Foto L. Deleu).
| |
De laconieke wijs.
Deleu's bekommernis om vitale behoeften, ecologische noden, leefbare spreiding van menselijke bedrijvigheid en volledige vervulling van individuele pretenties is reëel, maar zijn opmerkingen en invallen missen inderdaad de samenhangende logica van een kritisch en afgewogen betoog, en in concreto blijft het bij voorstellen, lessen of prototypes, geen dwingende maatregelen. Dat ligt vanzelfsprekend aan de aard van zijn opvattingen maar die opvattingen worden dientengevolge al te gauw begrepen als een soort artistieke persiflage. Men noemt Deleu dan ‘visionair’, maar denkt men niet: ‘uitzichtloos’? Men noemt zijn werk ludiek, maar denkt men niet: ‘onnozel’? Hij loopt inderdaad voortdurend het risico als een vrijblijvend artistiek verschijnsel te worden gewaardeerd. Vandaar, vermoed ik, zijn argwaan tegenover het esthetische. Maar is de relevantie van zijn werk tenslotte niet gebaseerd op esthetische categorieën en ervaringen? Nièt omdat zijn werk verwantschap vertoont met dat van neo-dadaïstische,
| |
| |
Verhoudingen, Installatie met alpinistenkoord volgens richtlijnen van Le Corbusier 1916, Villa Schwob, La Chaux-de-Fonds, Zwitserland, 1987 (Foto L. Deleu).
minimalistische of conceptuele kunstenaars. Wél omdat vorm en inhoud pas als metafoor optimaal werken. Treffend blijft de antiheroïsche teneur van zijn werk. Welke heuglijke gebeurtenissen worden door de triomfbogen in herinnering gehouden? En mocht er hier en nu al aanleiding tot triomf zijn, beantwoordt de lapidaire constructie en de formalistische onverschilligheid dan aan dat doel? Tegelijk met de Tsjernobyl-wolk boven Europa vierde Luc Deleu het Initiatief 86 in Gent met twee liggende hoogspanningsmasten op het Sint-Pietersplein. Ook al helpt het toeval een handje, Deleu koestert de controverse. Deleu mag zijn werk slechts als duidelijke demonstraties van architectonische mogelijkheden beschouwen, het satirische element is nooit een ongewild bijverschijnsel. Hij houdt de vrijpostigheid levend.
Luc Deleu doceert architectuurtheorie aan het Sint-Lucasinstituut te Schaarbeek. Naast de reeds vermelde literatuur vindt men meer informatie betreffende zijn werk in:
Luc Deleu. Postfuturismus?, catalogus de Singel, Antwerpen, 1987.
marianne vermeijden, Een universiteit op een vliegdekschip, in Cultureel Supplement NRC-Handelsblad, 25 september 1987, p. 7.
k. vandermarliere, Luc Deleu. Postfuturismus? (interview), in Artefactum, jg. 4, nr. 18, april/mei 1987, p. 12 e.v.
|
|