Ons Erfdeel. Jaargang 31
(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |||||
Audiovisueel erfgoed: een rijke bron vol zorgen
| |||||
Van kermisattractie tot massamediumIn 1877 lukte het Thomas Alva Edison als eerste zijn eigen stem te reproduceren. Zijn techniek, het vastleggen van geluidstrillingen in een sneldrogende laklaag, verschilt in principe weinig met die van het vastleggen van geluid op de huidige grammofoonplaat. Aanvankelijk gebeurde dit echter op een roterende cylinder of wasrol. Een systeem dat werd verdrongen door de platte schijf, de 78-toeren plaat. Wij kennen de plaat als een weergave-medium: van een moederplaat of mal zijn dan vele copieën geperst ter verkoop of distributie. In de eerste helft van deze eeuw, voordat de magnetische geluidsregistratie opgang deed, was de plaat echter ook een beproefd opname-medium. Dankzij het feit dat tijdens radio-uitzendingen vanaf de jaren twintig vaak gelijktijdig in de studio plaatopnamen werden gemaakt, is het nu mogelijk te luisteren naar wat in die jaren werd uitgezonden. Van de uitzendingen van de Nederlandse Radio Unie (1930-1967) zijn enkele tienduizenden platen met dergelijke studioregistraties bewaard gebleven. Het principe van de magnetische geluidsregistratie werd in 1900 door de Deen Poulsen geïntroduceerd. Door de magnetisering vaneen staaldraad kon geluid langs electronische weg worden gereproduceerd. Draadrecorders (nog te zien in o.a. het Omroepmuseum te Hilversum) werden verdrongen door bandrecorders. Bij dit systeem zijn magnetiseerbare ijzerdeeltjes in een emulsielaag op een dunne kunststof band gehecht. Deze techniek heeft nadien een | |||||
[pagina 392]
| |||||
grote vlucht genomen en vindt nu toepassing in o.a. audio- en videoband. Het geluid bij de geluidsfilm (vanaf ± 1931) is van oudsher optisch vastgelegd: een met een foto-elektrische cel afleesbare ‘streepjescode’ die op een doorlopende strook naast de filmbeeldjes is geprint. Feitelijk vertoont dit oude systeem grote overeenkomst met de meest recente geluidstechniek: de compactdisc of audioschijf. Hierbij worden eveneens gecodeerde geluidssignalen afgetast, nu met een dunne gevoelige laserstraal.
De registratie van bewegend beeld is mogelijk geworden met de ontwikkeling van de filmtechniek in het laatste decennium van de negentiende eeuw. De eerste voor het publiek toegankelijke filmvoorstellingen vonden plaats in Parijs in december 1895. Een attractie van de eerste orde die zich snel over Europa verspreidde. In maart 1896 waren de eerste Franse filmpjes ook al in Amsterdam te zien.Ga naar eindnoot(1) Net als bij de geluidsregistratie op een plaat, blijkt ook bij film het eerst gehanteerde principe nog steeds te voldoen, zij het dat de gebruikte materialen zijn verbeterd. Tot 1953 was het zeer brandbare en instabiele nitraatcellulose de basis voor bioscoopfilm (35 mm): na een verbod op de produktie in dat jaar werden het veiliger acetaatcellulose en andere polyesters als drager voor de lichtgevoelige emulsielaag toegepast. Er zijn diverse formaten film in gebruik geweest, maar twee breedtes (35 mm sinds het begin van de eeuw, 16 mm sinds de jaren dertig) vormen een universele standaard op filmgebied. Vóór 1931 was film stom, d.w.z. zonder vast, eigen geluid. Met behulp van tussen de beelden gemonteerde stukjes tekst, de zgn. tussentitels, werd verduidelijkt wat men zag of wat de druk gesticulerende filmhelden ons of elkaar trachtten duidelijk te maken. Ook kon bij vertoning commentaar worden geleverd door een zgn. explicateur. ‘Stomme’ film betekent overigens niet dat de maker helemaal niet in geluid wilde of kon voorzien: er was alleen nog geen mogelijkheid om geluid synchroon aan de filmstrook te kop-pelen. Met commentaartekst op papier, voor geschreven muziekthema's, een complete orchestratie of met bij de film geleverde grammofoonplaten werd ook toen vaak naar een complete audiovisuele presentatie gestreefd. Met de introductie van de geluidsfilm in 1931 veranderde niet alleen de toegepaste presentatievorm, maar ook de stijl van filmen. Met behulp van een optische, later magnetische geluidsstrook op de film kon ‘origineel’ geluid synchroon hoorbaar worden gemaakt. De suggestie van realiteit en daarmee de overtuigingskracht waren compleet. De journaal-, documentaire- en speciaal speelfilmproduktie (Hollywood) groeiden in de jaren dertig en veertig enorm, teneinde in een bijna niet te stuiten filmhonger te voorzien. Wat betreft de grootte van het bioscoopbezoek in Nederland spannen de jaren direct ná de Tweede Wereldoorlog de kroon. In het topjaar 1946 werden 88 miljoen entreekaartjes verkocht, waarvan 18 miljoen alleen al in Amsterdam.Ga naar eindnoot(2) In de loop van de jaren vijftig en zestig zorgde de televisie echter voor serieuze concurrentie. Dit medium, dat al vóór WO II in de USA en Duitsland was ontwikkeld, werd toen commercieel exploitabel en op de markt gebracht. Binnen tien jaar veroverde de televisie het merendeel van de Nederlandse huiskamers. Net als radio is televisie geen opname- en weergavesysteem (zoals film) maar een zender- en ontvangersysteem. Zonder doelgerichte ingreep bleef van de vroege televisie-uitzendingen dan ook niets bewaard. Met een telerecorder konden echter wel complete tv-programma's op film worden | |||||
[pagina 393]
| |||||
vastgelegd. De hoge kosten drukten echter het gebruik hiervan en na een studiobrand in 1971 is dit apparaat nooit meer operationeel geworden. De techniek om tv-camerabeeld op magnetische videoband vast te leggen is in de jaren vijftig in de USA ontwikkeld. Aanvankelijk vond het alleen professionele toepassing in de omroepwereld. Met bijvoorbeeld de bekende 2-inch Ampex-banden konden tv-programma's worden opgenomen, gemonteerd en een of meerdere malen worden afgespeeld en uitgezonden. In de jaren zeventig, zoals bekend, bereikt video ook de consumentenmarkt. In tegenstelling tot film zijn op videogebied nooit universele standaard-formaten ontwikkeld en zijn letterlijk tientallen systemen en bandformaten op de markt gebracht die meestal onderling niet uitwisselbaar zijn. Het eind van deze technische ontwikkeling op av-gebied is nog niet in zicht. Integendeel, de consumentenmarkt, en daarmee het financiële belang van deze industrie, is gigantisch groot. Een nieuwe generatie audiovisuele opname- en weergavemethoden is in opkomst. Kenmerkend voor de nieuwe technieken, zoals bij de DAT-recorder (Digital Audio Tape-recorder) en de video-disc of beeldplaat, is dat de dichtheid van informatie-opslag enorm toeneemt. Honderdduizend pagina's tekst of evenzovele afbeeldingen op een glimmend schijfje van 25 cm is geen probleem. Trots wordt erbij vermeld dat een houdbaarheid van 5 jaar (sic!) wordt gegarandeerd. | |||||
Het audiovisuele documentEen eeuw beeld- en geluidstechniek is niet ongemerkt voorbijgegaan. De ontwikkeling van de av-media heeft ons blikveld aanmerkelijk vergroot. Met film, radio en televisie werd eenieder in staat gesteld met eigen oog of oor waar te nemen wat elders in de wereld plaatsvond. De techniek is verbeterd, de schaal is vergroot maar de principes van journalistiek, voorlichting, propaganda en amusement zijn niet wezenlijk veranderd. Ook in de jaren twintig en dertig richtten de filmjournaal-bedrijven zich er op de gebeurtenissen van de dag 's avonds al in de bioscoop te laten zien. Als een belangrijke consequentie van de ontwikkeling van av-media tot massamedia is aan te merken dat waar enerzijds politieke, maatschappelijke en culturele ontwikkelingen snel zichtbaar gemaakt kunnen worden, anderzijds de verspreiding, opkomst of neergang hiervan ook sterk beïnvloed kunnen worden. Dit niet in het minst door de enorme overtuigingskracht die van oorspronkelijk beeld en geluid uitgaat. Dit werd al vroeg onderkend. In 1916 bijvoorbeeld, tijdens de Eerste Wereldoorlog waar Nederland niet direct bij betrokken raakte, gaf de Nederlandse regering opdracht tot het maken van een film over leger en vloot waarin de neutraliteit, maar ook de sterkte en de paraatheid van de Nederlandse strijdkrachten getoond werden. Het bestaan van een versie met Engelse tussentitels bewijst dat de boodschap van deze film ook buiten de grenzen gehoord mocht worden. Doet deze film ons nu glimlachen, het principe is in de loop der jaren uitgebouwd. De grenzen tussen voorlichting, propaganda en regelrecht bedrog via het ‘objectief’ van de camera zijn totaal vervaagd. De mogelijkheden van montage in beeld en geluid zijn onbegrensd. Een grof, maar op het moment van vertoning moeilijk te ontmaskeren voorbeeld van manipulatie leverden de Duitsers in 1944. Zij vertoonden kort na de geallieerde invasie in Normandië een ‘journaal’, dat liet zien hoe de geallieerden terug werden gedreven in zee. De beelden waren ‘echt’: inderdaad werden er Engelse troepen de zee ingedreven... maar de opnamen dateer- | |||||
[pagina 394]
| |||||
den uit 1940 en werden gemaakt bij Dieppe; alleen het commentaar was nieuw.Ga naar eindnoot(3) Hoezeer beeld en geluid ons ook de indruk geven dat we als objectieve getuigen de feiten waarnemen, de beeldvorming, in letterlijke zin, ligt altijd in handen van anderen. Anderen die voor de financiering, opname, montage en distributie activiteiten hebben ontplooid, ieder met zijn eigen motief en achtergrond. Deze notie is essentieel voor de onderzoeker die audiovisueel materiaal als bron wil benutten. Hij zal zich dan ook bij wat hij ziet of hoort steeds rekenschap moeten geven van een aantal aspecten, zowel wat betreft de context van het produkt als het produkt zelf. Ten aanzien van de context zijn de relaties tussen het behandelde thema, de opdrachtgever en het publiek, de doelgroep, van wezenlijk belang. Een bij iedereen bekend voorbeeld wordt gevormd door de dames en heren parlementa-riërs die zich plotseling vooral actief tonen als het rode lampje van de camera gaat branden. Wat de inhoud betreft dient steeds aandacht te bestaan voor
In Nederland verrichte studies naar de totstandkoming, de inhoud en het effect van radio- en televisiemateriaal zijn nog gering in aantal. De belangstelling voor het gebruik van audiovisueel bronnenmateriaal neemt echter gestadig toe. Voorwaarde tot verdere ontwikkeling van deze vakdiscipline is wel dat materiaal behouden blijft en bereikbaar is voor onderzoekers. | |||||
De ArchievenWat betreft de archivering van av-materiaal lijkt het nuttig onderscheid te maken in geluidsmateriaal, film en videobanden. | |||||
GeluidDe in historisch opzicht belangrijkste geluidscollectie in Nederland bevindt zich in de fonotheek van het NOB, het Nederlandse Omroepproduktie Bedrijf. Hier deponeren alle zendgemachtigden hun uitzendbanden. Een aantal geluidsarchivarissen selecteert hieruit materiaal voor definitieve opname in het Historisch Archief. Zij letten hierbij op aspecten als maatschappelijke relevantie, positie en bekendheid van de in het programma voorkomende personen, de uniciteit van het onderwerp, en de mogelijke ‘hergebruikswaarde’. Slechts een klein percentage, ca. 5%, wordt geselecteerd, in het H.A. geplaatst en ontsloten. De rest blijft of ongecatalogiseerd in de Fonotheek, of wordt gewist zodat de banden opnieuw gebruikt kunnen worden. De keuze is aan de eigenaresse van de programma's, de zendgemachtigde. Het H.A. bevat veel en goed ontsloten materiaal. Ook oude programma's van de reeds in eerder verband genoemde Nederlandse Radio Unie zijn opgenomen. Een groot probleem is echter dat het H.A. een bedrijfsarchief is en in principe alleen toegankelijk voor omroepmedewerkers. De NRU-platencollectie is, nadat het voor de NOS relevante materiaal was overgezet op band, gedeponeerd bij het Audiovisueel Archief van de Stichting Film en Wetenschap. Hier wordt de gehele collectie beschreven, gecatalogiseerd en voor wetenschappelijk gebruik opengesteld. Het vormde de basis van het inmiddels sterk uitgegroeide geluidsarchief van SFW. Een selectie radioprogramma's (met een politiek- of sociaal-historische documentwaarde) wordt wekelijks opgenomen en gearchiveerd. Daarnaast fungeert het SFW-archief als depot voor een groot aantal banden met interviews die zijn vervaardigd in het kader van diverse oral history-projecten. Verder zijn er in Nederland nog een aantal algemene of gespecialiseerde geluidscollecties, zoals de verzameling van het dialectbureau en | |||||
[pagina 395]
| |||||
het volksliedarchief (beide in het P.J. Meertens-instituut te Amsterdam), het museum ‘De Stem van het Verleden’ te Dordrecht, en diverse gemeentearchieven. In het bijzonder het Gemeentearchief van Rotterdam verzamelt actief historisch geluid. | |||||
FilmVier bekende filmbewaarplaatsen in Nederland zijn: het Nederlands Filmmuseum in Amsterdam, het Film- en Beeldbandarchief van de NOB in Hilversum, het Film- en Fotoarchief van de Rijksvoorlichtingsdienst te Den Haag en het Audiovisueel Archief van de Stichting Film en Wetenschap in Utrecht. Daarnaast wordt nog op talloze andere plaatsen in Nederland filmmateriaal bewaard of verzameld. De resultaten van een inventarisatie van de verspreide av-collecties, die momenteel wordt uitgevoerd door het Audiovisueel Archief zijn in de loop van 1988 te verwachten. Het blijken speciaal musea en archieven te zijn die samen nog een grote hoeveelheid minimaal ontsloten filmmateriaal in bezit hebben. Het meest in het oog springende probleem van de Nederlandse filmarchieven is de conservering van nitraatfilms. Bij het Filmmuseum, de Polygooncollectie (die bij de NOS berust), en de Rijksvoorlichtingsdienst liggen grote aantallen films van voor 1953 waarvan de ontbinding zo snel voortschrijdt dat conservering op korte termijn noodzakelijk is. Hoewel gezamenlijk jaarlijks al meer dan een miljoen gulden aan nitraat-conservering wordt besteed, zal het tot na de eeuwwisseling duren voordat het conserveringsprogramma is voltooid. Nu is al duidelijk dat redding voor een aantal waardevolle films te laat zal komen. De films op acetaat-basis, ook wel ‘onbrandbare’ of ‘safety’ film genoemd, beslaan het grootste deel van ons erfgoed. De problemen lijken minder urgent en staan wellicht daarom minder in de belangstelling. Het verbleken van kleuren, het gevaar van verzuring (het ‘Vinegarsyndroom’) en het vergaan van ‘filmlassen’ zijn ogenschijnlijk te overkomen. Echter, de hoeveelheden materiaal maken de kleinst noodzakelijke ingreep tot een monsterproject. Als voorbeeld kan het NOB-filmarchief dienen, waar het gefilmde programmamateriaal van de Nederlandse zendgemachtigden ligt opgeslagen: 280.000 films, met een totaal geschatte duur van 40.000 uur! Nu blijkt dat het soort tape waarmee de films zijn gemonteerd (en een film heeft honderden lassen) vergaat en de film onafspeelbaar maakt. Reparatie van één film vergt meer dan 40 uur. De catalogisering en ontsluiting van al het bewaarde filmmateriaal staat ook nog in de kinderschoenen. Met de reorganisatie van het Filmmuseum wordt duidelijk dat het ook de overheid nu ernst is met dit probleem. Ontsluiting en bereikbaarheid voor gebruikers staan daar nu hoog op de prioriteitenlijst. Wat betreft het omroepmateriaal is de toestand voor de historicus nog bijzonder uitzichtloos. Het NOB-archief is voor derden gesloten, en zou de toegankelijkheid verbeteren, dan zal raadpleging vaak pas mogelijk blijken na een bijzonder kostbare reparatie. | |||||
VideoEen jong maar snel groeiend archiveringsprobleem vormen de videocollecties in Nederland. Het meest omvangrijk drukt dit probleem op de snelgroeiende NOB-collectie waar nu ca 70.000 videobanden liggen opgeslagen. De wetenschap dat een videoband na ± 8 jaar ‘op’ is, onafspeelbaar, leert dat bij de huidige stand van de techniek een klein legertje employees met kostbare apparatuur constant banden moet overschrijven om de inhoud ‘veilig te stellen’. Al zou dit financieel mogelijk gemaakt worden, dan nog is het proces eindig, omdat bij iedere copiefase kwaliteit | |||||
[pagina 396]
| |||||
verloren gaat. Dit geldt voor de NOB, maar ook voor de tientallen instituten en organisaties die in video een aantrekkelijke documentatiewijze menen te hebben gevonden. Hierbij denk ik met name aan de musea en gemeentearchieven die, zo blijkt uit de eerder genoemde AVA-enquête, enthousiast collecties aanleggen. | |||||
BesluitZonder twijfel is historisch av-materiaal voor onderzoekers in alpha- en gammawetenschappen een rijke bron. De wil om met dit type materiaal aan de slag te gaan is overal herkenbaar. Onvoldoende echter wordt ingezien dat de staat van archivering en ontsluiting nog bij lange na niet het niveau heeft bereikt, dat elders als vanzelfsprekend wordt aanvaard. Technisch en financieel liggen er een aantal immense problemen. Deze mogen echter geen belemmering vormen voor de verdere ontwikkeling van een interessante vakdiscipline. |
|