Ons Erfdeel. Jaargang 31
(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
Een nationale bibliotheek voor twee cultuurgemeenschappen
| |
[pagina 344]
| |
zij niet opgelost kunnen worden. In het derde luik gaan we in op tekortkomingen van de K.B. ten gevolge van de paradoxale situatie dat de K.B. eigenlijk nationale bibliotheek is voor twee cultuurgemeenschappen tegelijk.Ga naar eindnoot(2) We stellen ons m.a.w. de vraag of de K.B. aan de behoefte van beide gemeenschappen kan voldoen. Deze vraag zet aan tot een bezinning over de opdrachten van de K.B. in de context van een gefederaliseerde staat. | |
1. Een nationale bibliotheek in een tweetalig landSinds 1966 geldt er een wettelijke regeling in België die het taalkundig en cultureel evenwicht van het land moet garanderen. Voor de K.B. vraagt die regeling een organisatie waarbij elke Belgische burger op een gelijke manier wordt behandeld en beschikking heeft over alle collecties en diensten, om het even welke taal hij spreekt. Dit brengt soms problemen mee, met name op het niveau van de relaties met het publiek, de samenstelling van het personeel en het ontsluiten van de collecties, maar op elk niveau zijn er praktische oplossingen voorzien die ervoor zorgen dat niemand zich benadeeld kan voelen.Ga naar eindnoot(3) Zo streeft men binnen elke dienst naar een taalkundig evenwichtige samenstelling van het personeel, zodat het publiek steeds in de eigen taal kan worden bediend. Ook in diensten die niet met het publiek in aanraking komen, zoals de wetenschappelijke, wordt het taalevenwicht in de mate van het mogelijke gerespecteerd. Verder worden alle mogelijke mededelingen en opschriften ten behoeve van het publiek in twee talen opgesteld, en als het niet anders kan dan neemt men zijn toevlucht tot het Latijn. Dit is b.v. gebeurd voor de tekst op de bezitsstempel (‘Bibliotheca regia’). Op de culturele en educatieve werkzaamheden van de K.B. heeft de tweetaligheid eveneens zijn invloed: de educatieve dienst is taalkundig gesplitst en op tentoonstellingen zijn onderschriften, verklarende opmerkingen en catalogi in beide landstalen opgesteld. Specifieke problemen stellen zich tenslotte voor de kanalen waarlangs de collecties van de K.B. voor het publiek worden ontsloten, met name de Belgische Bibliografie en de catalogi. Boeken en tijdschriften dienen er beschreven en gepresenteerd te worden op een wijze die aan elk van beide taalgroepen voldoet. Dit uit zich in een aantal vanzelfsprekendheden, zoals de tweetalige titel, inleiding en rubriekenlijst van de Belgische Bibliografie, of de opname erin van twee onderwerpsindexen, een Franstalige en een Nederlandstalige. Al even vanzelfsprekend is, dat bij de beschrijving van eentalige titels bepaalde vermeldingen, zoals annotaties, in de taal van het boek worden opgesteld. Met twee- of meertalige titels, of met werken uitgegeven door een tweetalige instelling wordt het evenwel gecompliceerder. Om te bepalen of de beschrijving ervan in twee talen moet gebeuren, en welke taal dan wel eerst moet komen, gelden diverse regels. Regels bestaan er tevens voor het bepalen van zoekingangen in de catalogus voor auteurs waarvan meer dan één schrijfwijze bestaat (Frans, Nederlands en eventueel Latijn), zoals voor vorsten, pausen, middeleeuwse auteurs enz. Een zichtbaar gevolg van de toepassing van deze regels is het grote aantal referentiekaartjes in de catalogus. Bij de overgang naar de automatische gegevensverwerking voor de Belgische Bibliografie en de catalogisering (in 1974 resp. 1984) moest de K.B. uiteraard rekening blijven houden met de regels van de taalwetgeving. Een probleem daarbij was dat met die automatisering de K.B. tegelijk ook internationaal erkende standaarden ging gebruiken voor de bibliografische beschrijving (ISBD) en het computerformaat (INTERMARC). Deze standaarden houden natuurlijk geen rekening met de specifieke taaltoestanden van een land. Daarom heeft de K.B. eerst - na een grondige studie - dit formaat aan de eisen van de taal- | |
[pagina 345]
| |
wetgeving moeten aanpassen. Door toevoeging van drie soorten taalindicatoren werd het mogelijk de toepassing van de regels (o.m. voor tweetalige werken) automatisch te laten verlopen. Het is niet onbelangrijk te vermelden dat deze aanpassing geen afbreuk deed aan de internationale normen. Die normen zijn immers nodig om de internationale uitwisselbaarheid van bibliografische gegevens mogelijk te maken.Ga naar eindnoot(4) Samengevat gelden er dus heel wat praktische regels die de tweetaligheid van de K.B. moeten garanderen. Of met dergelijke regels voldaan wordt aan alle behoeften van de twee gemeenschappen is een andere vraag. De echte problemen van de K.B. ten gevolge van de verdeeldheid van het land liggen naar onze mening namelijk op een ander niveau. Zij moeten veeleer worden gezocht in de dubbele voogdij van de K.B. en de bi-culturele (dus niet bilinguale) situatie van het land. Wat de dubbele voogdij betreft, daar deelt de K.B. haar moeilijkheden met de andere nationale wetenschappelijke instellingen. Daarover nu meer. | |
2. De dubbele voogdij van de Koninklijke Bibliotheek‘Sedert 1968 wordt in België deze voogdij [van het ministerie van onderwijs over de K.B.] door twee ministeries, een Nederlandstalig en een Franstalig, uitgeoefend, zo zijn de relaties onvermijdelijk tweemaal slechter geworden dan zij reeds waren’. Niet zonder opzet start ik dit onderdeel met een citaat van Herman Liebaers, ere-hoofdconservator van de K.B.Ga naar eindnoot(5) Hij werd op 24 juli 1981 bij Koninklijk Besluit aangesteld als Koninklijke Commissaris voor de Herstructurering van de Nationale Wetenschappelijke Instellingen, en kreeg de taak voorstellen te formuleren voor de herstructurering van deze instellingen. Die herstructurering was na de institutionele hervormingen van augustus 1980 dringender dan ooit.Ga naar eindnoot(6) De Belgische staatshervorming heeft het belang van nationale instellingen wel ingezien en ze laten voortbestaan, maar toch werd de aandacht naar regionale of gemeenschapsverlangens verlegd. Liebaers schreef de moeilijkheden van de nationale wetenschappelijke inrichtingen toe aan de volgende factoren: een ontoereikende personeelsformatie (zowel wat het statutair voorziene aantal betreft, als m.b.t. de niet opgevulde kaders); een gebrek aan systematische beroepsvorming; onvoldoende budgettaire mogelijkheden; de dualiteit van de toezichthoudende administraties van de Ministeries van Onderwijs.Ga naar eindnoot(7) Die dualiteit, een tweede vorm van verdeeldheid als het ware, heeft een funeste invloed op de werking van de betreffende instellingen, in het bijzonder van de K.B. Het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur werd in 1962 taalkundig gesplitst. De gevolgen daarvan - pas vanaf 1968 echt voelbaar - zijn niet te overzien; een vlotte, dynamische werking van de wetenschappelijke inrichtingen werd onmogelijk. Zij verzonken ongewild in een passief immobilisme. De beide administraties begonnen uiteenlopende, zelfs tegenstrijdige unicommunautaire beslissingen te nemen, waardoor de instellingen hoe langer hoe meer werden gehinderd in hun werkzaamheden.Ga naar eindnoot(8) De gevolgen spelen volgens de studies van het koninklijke commissariaat op verschillende vlakken. Op het niveau van het financiële beheer zien we b.v. het gebrek aan dialoog tussen de wetenschappelijke instellingen en hun administratie. De uitbetalingsprocedures verlopen bovendien zeer traag. Wat het personeelsbeheer betreft, daar blijkt het personeel soms verschillend behandeld te worden naargelang de taalrol. In analoge gevallen wordt soms hetzelfde artikel van de statuten verschillend toegepast, (zoals b.v. bij de berekening van de anciënniteit en de vaststelling van salarissen). Verder brengt de dualiteit ook mee dat de personeelskaders niet meer worden aangepast aan de behoeften en dat benoemingen meer dan eens ontzettend lang kunnen aanslepen.Ga naar eindnoot(9) | |
[pagina 346]
| |
We zien dus dat de dubbele voogdij de andere problemen van de nationale wetenschappelijke instellingen (personeelstekort en beperkte financiële middelen) - die uiteraard ook andere oorzaken hebben - extra in de hand werkt. Als alternatief voor die dubbele voogdij stelde Liebaers de oprichting voor van één administratieve structuur die alle nationale wetenschappelijke instellingen onder haar bevoegdheid zou hebben. Tot nu toe is dit voorstel nog niet serieus in overweging genomen door de bevoegde instanties.Ga naar eindnoot(9bis) | |
3. Eén nationale bibliotheek - twee culturen?Is met een strikte naleving van de taalwetten, zoals samengevat in het eerste onderdeel, volledig voldaan aan de behoeften van de beide cultuurgemeenschappen? Meer nog: kan de Koninklijke Bibliotheek van België het waarmaken om tevens nationale bibliotheek te zijn voor de twee cultuurgemeenschappen? Schuilt er geen contradictie in het feit dat er, ondanks de grondwettelijke erkenning van de culturele eigenheid van beide gemeenschappen, toch nog steeds een centrale, nationale instelling is die voor beide een culturele opdracht vervult? Wie vermoedt dat in deze vragen een eis tot splitsing of afbouw van de K.B. schuilgaat, zij onmiddellijk gerustgesteld. De K.B. heeft in de loop der jaren zo'n rijk patrimonium bijeen gebracht, dat het waanzin zou zijn om deze instelling communautair te gaan opsplitsen. Dank zij deze schatten bezit zij immers nog steeds een internationaal prestige, dat haar betekenis als vertegenwoordiger van België t.o.v. het buitenland meer dan symbolisch maakt. Op nationaal niveau berusten bij de K.B. eveneens belangrijke cultuuroverschrijdende taken, waarop taal- of cultuurgrenzen geen invloed mogen en kunnen hebben. Desondanks kan men er niet omheen vast te moeten stellen dat de K.B. in haar functie als nationale bibliotheek sensu stricto (het verzamelen en bewaren van het nationale patrimonium) te kort schiet t.o.v. Vlaanderen en Wallonië en tevens dat zij ten gevolge van haar moeilijke positie tussen gewestregeringen en nationaal bestuur bepaalde nationale taken niet ten volle kan waarmaken. | |
3.1. Nationale bibliotheekDe meest klassieke en oorspronkelijke opdracht van een nationale bibliotheek is het verzamelen en bewaren van het intellectuele erfgoed (voor zover gepubliceerd) van een volk, een natie. De nationale bibliotheek dus als een uiting van de eigen nationale identiteit, van een eigen nationaal bewustzijn. Bij de oprichting van de K.B. speelden dergelijke gedachten zeker mee. We vinden deze ideeën trouwens nog weerspiegeld in de woorden van de onlangs overleden Leuvense hoogleraar J.F. Vanderheyden, ooit bibliothecaris bij de K.B., uit 1939. Het verzamelen en bewaren van de nationale boekproduktie had volgens hem als doel ‘binnen de muren van de instelling als het ware een monument op te richten, waartoe elk geslacht het zijne moet bijdragen, en dat aan de komende geslachten getuigenis moet kunnen afleggen van het wetenschappelijk en artistiek kunnen van hun voorzaten, opdat de opvolgende generaties niet alleen met een zekere rechtmatige fierheid op de prestatie van hun voorgangers zouden kunnen neerzien, maar tevens daarin een spoorslag vinden voor den verderen uitbouw van dit geestelijk patri monium’.Ga naar eindnoot(10) In een vroeger artikel had Vanderheyden reeds geschreven dat 's lands letteren en wetenschappelijke produktie zich vooral kristalliseren ‘rond het thema van eigen volk en eigen land’. Hij noemt het verzamelen ervan ‘een der eerste noodzakelijke voorwaarden tot een betere en grondigere kennis van eigen land en streek op dit ogenblik en tevens een onderpand van de gave kennis er van in de toekomst’.Ga naar eindnoot(11) We zouden het vandaag de dag niet meer in deze bewoordingen formuleren - sommigen zouden het al moeilijk hebben met het begrip van een ‘eigen (= Belgisch) volk’! -; maar in | |
[pagina 347]
| |
essentie is de eerste taak van de K.B. nog steeds dezelfde als bij haar oprichting: het aanleggen van een nationaal archief van publikaties. Sinds 1966 doet de K.B. dit met behulp van het wettelijk depot: elke uitgever is verplicht van elk boek of tijdschrift één exemplaar af te staan aan de K.B. Dit wettelijk depot heeft nog een tweede functie. Het vormt namelijk de basis voor de samenstelling van de Belgische Bibliografie, de nationale bibliografie van België. De laatste jaren hebben wettelijk depot en nationale bibliografie een internationale dimensie verkregen. Ze vormen de bijdrage van België tot het U.B.C.-programma (Universal Bibliographic Control). Dit internationale project werd opgezet door de internationale federatie van bibliotheekverenigingen (IFLA) in samenwerking met de UNESCO. Het beoogt een internationaal systeem uit te werken om bibliografische informatie over alle publikaties snel uit te wisselen en te verspreiden. In elk land is één nationaal bibliografisch centrum verantwoordelijk voor de eigen nationale bibliografische gegevens. In België is dat dus de afdeling Belgische Bibliografie in de Koninklijke Bibliotheek. In principe zouden de collectie van het wettelijk depot en de Belgische Bibliografie een volledig beeld moeten geven van de Belgische publicistiek sinds 1966 De praktijk wijst echter anders uit. Hoewel de jaarlijkse aangroei van de collectie van het departement Nationale Bibliotheek vanaf 1966 gevoelig hoger kwam te liggen dan de jaren ervoor, toen de boeken moesten worden aangekocht, is het een vaststaand feit dat heel wat publikaties de Koninklijke Bibliotheek niet bereiken. Dat vernemen we links en rechts van sommige onderzoekers die in de leeszaal van het wettelijk depot niet steeds aan hun trekken komen, en dat hebben we ook zelf kunnen vaststellen aan de hand van een kleine steekproef. Hiervoor werden uit twee lopende bibliografieën m.b.t. gewestelijke geschiedenis en volkskundeGa naar eindnoot(12) de monografieën geselecteerd die uitgegeven waren in België. Daarvan werd nagegaan hoeveel er werden opgenomen in de Belgische Bibliografie. De resultaten waren enigszins verrassend: ongeveer een derde van de monografieën (hoofdzakelijk uitgegeven in 1982 en 1983) was bij het afsluiten van de steekproef in mei 1986 (nog) niet opgenomen in de Belgische Bibliografie. Nu verschijnt misschien niet alle ‘Trivialliteratur’ of pulp (zoals stationsromans) in de Belgische Bibliografie, maar we kunnen dit predikaat toch moeilijk toekennen aan b.v. een Catalogus van de tentoonstelling De Daensistische beweging in Zuid-Vlaanderen, samengesteld door K. Maddens en W. Deconinck in 1982, of een Geschiedenis van Menen (1878-1977), uitgegeven bij de auteur (A. Vanmarcke) in 1981-1982.Ga naar eindnoot(13) De resultaten van de steekproef mogen niet veralgemeend worden voor de hele Belgische Bibliografie, omdat de proef gebaseerd was op slechts één genre literatuur, nl. de lokale of gewestelijke geschiedschrijving en volkskunde. De leemten in de exacte wetenschappen zijn vermoedelijk kleiner. Toch was de keuze van juist dat soort literatuur niet onbelangrijk m.b.t. het onderwerp van deze bijdrage. Het gaat immers om publikaties over eigen volk en streek, precies dat soort documentatie waarop een nationale bibliotheek zich allereerst moet toeleggen! Ook voor de Nederlandstalige taalen letterkunde in Vlaanderen is het wettelijk depot verre van volledig. Dat ondervinden b.v. de samenstellers van de Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Letterkunde (BNTL): aangezien hun bureau - het Bureau voor de Bibliografie van de Neerlandistiek - in de K.B. zelf gevestigd is, lijkt het niet meer dan logisch dat zij de Belgische monografieën in eigen huis zouden opsporen en er tevens de Belgische tijdschriften zouden excerperen. In de praktijk echter blijken andere bibliotheken dikwijls heel wat meer documentatie te bezitten dan de K.B., b.v. de heemkundige bibliotheek van het Gemeentekrediet, sommige universiteitsbibliotheken en de Stadsbibliotheek van Antwerpen. | |
[pagina 348]
| |
Waarom ontbreken er in het wettelijk depot en de Belgische Bibliografie zoveel titels die vanuit Vlaams oogpunt toch niet onbelangrijk zijn? Natuurlijk gaat het hier niet meer om een bewuste politiek waarbij Nederlandstalige publikaties worden achteruitgesteld t.o.v. Franstalige. In de vorige eeuw zette zoiets Frans de Potter nog aan om een Vlaamsche Bibliografie samen te stellen als aanvulling op de retrospectieve Bibliographie nationale (1830-1880).Ga naar eindnoot(14) Het probleem ligt op de eerste plaats bij de uitgevers zelf: niet iedereen deponeert zijn publikaties automatisch. We bedoelen hier dan niet de gevestigde uitgevers, maar wel de uitgevers van nietcommerciële en zogenaamde grijze literatuur, b.v. actie- en milieugroepen, heemkundige kringen, auteurs die in eigen beheer uitgeven, overheidsinstellingen enz. Uit vergetelheid of nalatigheid verzuimen zij nogal eens een exemplaar af te staan aan de K.B. Om deze publikaties alsnog op het spoor te komen is actief zoekwerk nodig en moet degene die het zoekwerk verricht voldoende op de hoogte zijn van en voldoende voeling hebben met wat er in de verste uithoeken van het land leeft. Op dit ogenblik wordt dit zoekwerk slechts sporadisch verricht door de K.B. Er is geen extra personeel voor voorzien, terwijl voor deze taak minimum twee personeelsleden voor elke taalrol nodig zouden zijn. Een zaak van personeelstekort dus: bij gebrek aan middelen - mede veroorzaakt door de dubbele voogdij - slaagt de K.B. er niet meer in voor de beide gemeenschappen naar behoren te functioneren als depotbibliotheek, als archief van het intellectuele en artistieke erfgoed van Vlaanderen én Wallonië. Zo blijkt dat de achteruitstelling van een nationale instelling uiteindelijk toch nog de afzonderlijke gemeenschappen treft. Anderzijds rijst de vraag of met een uitgebreidere personeelsbezetting de gaten in het wettelijk depot wél zullen worden gedicht. Het valt te betwijfelen: ze zullen wel kleiner worden, maar er zullen steeds publikaties achterwege blijven. Zelfs in qua personeelsbezetting beter uitgeruste buitenlandse bibliotheken kan de exhaustiviteit niet worden bereikt. De British Library b.v. zou volgens een artikel in The Economist van 11 november 1978 20.000 titels (7%) missen van wat zij op grond van de Copyright Act van 1911 zou moeten ontvangen.Ga naar eindnoot(15) Dit mag evenwel geen aanleiding zijn om het belang van de ondersteuning die de British Library van de andere depotbibliotheken ondervindt, af te zwakken. Krachtens de Copyright Act mogen vijf bibliotheken (naast de B.L.) een gratis exemplaar ontvangen van elke Britse publikatie. In tegenstelling tot de British Library moeten zij dit exemplaar evenwel aanvragen. In de praktijk deponeert 80% van de uitgevers echter automatisch. Zij zenden de vijf exemplaren naar een centraal bureau in Londen, het Copyright Agency, dat zorgt voor de verzending naar de respectieve bibliotheken. Aan uitgevers die niet automatisch deponeren vraagt het Copyright Agency exemplaren aan voor de vijf bibliotheken. Nu wordt in de vijf zogenaamde copyright-bibliotheken ook nog eens bibliografisch speurwerk verricht. In de National Library of Wales en de National Library of Scotland is dat speurwerk vooral gericht op werken over Wales, resp. Schotland, op de Keltische cultuur in het algemeen, of op werken in het Welsh, resp. Scottish of Gaelic. Onderwerpen waarmee men het in de British Library allicht iets minder makkelijk heeft. Indien een nieuwe, nog niet gedeponeerde titel wordt gevonden, dan wordt die ofwel rechtstreeks bij de uitgever besteld - dit indien de publikatie niet relevant is voor de andere depotbibliotheken - ofwel onrechtstreeks via het Copyright Agency, dat er dan voor zorgt dat ook de andere rechthebbende bibliotheken een exemplaar kunnen ontvangen. De British Library en het Copyright Agency vergelijken wekelijks elkaars lijsten van ontvangen titels. Sinds 1986 | |
[pagina 349]
| |
gebeurt dit automatisch, met computerhulp. Op die manier kan men in de British Library nog ontbrekende titels op het spoor komen, al of niet dank zij het speurwerk van regionale bibliotheken. Vooral voor titels uit Wales, Schotland en Ierland is dit belangrijk. Het feit dat men hier toch met andere culturen te maken heeft, werpt voor het personeel van de British Library een zekere barrière op. Dat uit zich om te beginnen al in de taalproblemen. In de British Library heeft men weinig of geen kennis van het Welsh, bijvoorbeeld. Daarom ook verzorgt de National Library of Wales sinds het einde van de jaren zeventig de catalogisering van publikaties in de Welse taal voor de British National Bibliography, met het doel ‘to improve that publications coverage’.Ga naar eindnoot(16) Een volledige dekking zal de Copyrightverzameling van de British Library allicht nooit kunnen bieden. Men kan alleen streven naar een zo hoog mogelijke graad van volledigheid. De geautomatiseerde samenwerking tussen British Library en Copyright AgencyGa naar eindnoot(17) draagt daartoe bij en niet het minst ook de steun van regionale (al of niet cultuurgebonden) depots. Ook in andere landen (o.m. in Frankrijk en Duitsland) heeft de combinatie van een centraal depot met een of meer regionale depots haar nut reeds voldoende bewezen. Een dergelijke organisatie van het wettelijk depot is heilzaam voor de centrale nationale bibliotheek, meer specifiek voor haar taak als nationaal bibliografisch centrum. Met de steun van de regionale depots kan de dek-kingsgraad van de nationale bibliografie geoptimaliseerd worden. Een dergelijke organisatie is bovendien heilzaam voor de regionale bibliotheken: zij hebben een uitstekend middel om een collectie over de eigen regio, of zelfs de eigen cultuur aan te leggen. Vanuit die optiek heeft Ludo Simons dan ook het voorstel gedaan om in België naast (en ter ondersteuning van) de Koninklijke Bibliotheek een bijkomend wettelijk depot in te voeren voor elk van beide gemeenschappen.Ga naar eindnoot(18) We kunnen ter afsluiting van dit onderdeel concluderen dat de Koninklijke Bibliotheek enigszins tekort schiet bij de uitvoering van haar taken als nationale bibliotheek sensu stricto. Het wettelijk depot vertoont leemten: niet alle Belgische publikaties komen in de K.B. terecht. Daardoor voldoet het ook niet volledig aan de behoeften van elk van beide cultuurgemeenschappen. De leemten betreffen immers voor een deel uitgaven die vanuit het oogpunt van de plaatselijke en gewestelijke geschiedschrijving, zelfs van de Vlaamse (en natuurlijk ook Waalse) literatuurgeschiedenis, belangrijk zijn. De oorzaken hiervan moeten voor een deel worden gezocht bij het personeelstekort in de K.B. Even zwaar weegt echter ook het onvermogen van een centrale nationale bibliotheek om tot in de verste uithoeken van een land, hoe beperkt in oppervlakte het ook moge zijn, alle mogelijke publikaties op het spoor te komen. Dit probleem wordt groter naarmate ook het aandeel van de grijze en niet-commerciële literatuur toeneemt. Mogelijke oplossingen moeten een antwoord bieden voor beide problemen, dus: de uitbreiding van het personeel in de K.B. om actiever speurwerk mogelijk te maken, én de ondersteuning van de K.B. met een Vlaams resp. Waals wettelijk depot. De invoering van bijkomende depots maakt bovendien een taakverdeling mogelijk: de K.B. blijft het nationaal bibliografisch centrum, het wettelijk depot staat er ten dienste van de nationale bibliografie en krijgt verder enkel nog een archieffunctie. De depots in de gemeenschappen vormen de basis voor een ‘nationale’ collectie over eigen cultuur en geschiedenis. Het depotexemplaar staat er tevens ter beschikking van onderzoekers. Tussen haakjes vermelden we nog dat voor de invoering van bijkomende, regionale depots niet moet worden gewacht op een initiatief van de nationale overheid. Er is grondwettelijk gezien niets dat de Vlaamse resp. Waalse Gemeenschap een eigen wettelijk depot kan ontzeggen. | |
[pagina 350]
| |
Opdat het nationale en het regionale depot volledig op elkaar afgestemd zijn, is overleg tussen de verschillende overheden wel vereist. Voor de Vlaamse Gemeenschap is hier nog een belangrijke culturele opdracht weggelegd: als het Vlaanderen menens is met zijn eigen cultuur, dan heeft het er ook alle belang bij alle voortbrengselen van deze cultuur te bewaren en te beschermen. Voor sommige onderdelen van zijn patrimonium is dat een dure en daarom haast onuitvoerbare opdracht. Het bewaren van het geestelijk, intellectueel en literair erfgoed (voor zover gepubliceerd) kost echter relatief gezien veel minder dan de aankoop en de conservatie van een Ensor of een Brueghel (om over Van Gogh maar te zwijgen). | |
3.2. Centrale wetenschappelijke bibliotheek en informatiecentrumAls centrale wetenschappelijke bibliotheek van het land heeft de K.B. steeds getracht de belangrijkste binnen- en buitenlandse wetenschappelijke werken aan te schaffen. De laatste tien jaar slaagt zij er echter niet meer in deze collectie op peil te houden. Het aanwinstenbudget is en wordt immers onvoldoende aangepast aan stijgende boekprijzen en behoeften. De gevolgen hiervan zijn niet te overzien. Belangrijke werken kunnen niet meer worden aangeschaft en vele (soms in België unieke) tijdschriftabonnementen worden opgezegd. Nu al staat vast dat de leemten in de collectie nooit meer kunnen worden hersteld, ook al zouden de financiële middelen opnieuw op peil worden gebracht. Budgettaire moeilijkheden belemmeren de K.B. dus bij de uitvoering van een belangrijke nationale taak. Enige medeplichtigheid hieraan van de typisch Belgische, bicommunautaire situatie is niet volledig uit te sluiten: de dubbele voogdijadministratie maakt immers elke inspraak van de K.B. bij de samenstelling van de budgetten onmogelijk. Toch moeten de financiële problemen van de K.B. hoofdzakelijk aan andere, meer algemene en internationale factoren worden toegeschreven: de economische recessie en de enorm gestegen boekenproduktie van de laatste decennia. In sommige landen werd voor deze financiële problemen een oplossing gevonden in interbibliothecaire samenwerkingsverbanden voor collectievorming. Deze samenwerkingsverbanden kunnen vele vormen aannemen, maar het principe ervan is steeds hetzelfde: op basis van gezamenlijk overleg worden bepaalde collectieverantwoordelijkheden verdeeld tussen belangrijke wetenschappelijke bibliotheken van het land. Het is immers al lang duidelijk dat één bibliotheek niet meer alle wetenschappelijke literatuur bijeen kan brengen. Daarom ook merken we hoe langer hoe meer een verschuiving van de traditionele verantwoordelijkheden van een nationale bibliotheek naar een meer coördinerende en/of leidende rol in het nationale bibliotheekwezen. Die rol moet niet noodzakelijk beperkt blijven tot de collectievorming, maar speelt ook op andere vlakken, zoals catalogisering, interbibliothecaire bruikleen en conservatie. De referaten van Pflug en Line op het IFLA-congres te Brighton in 1987Ga naar eindnoot(19) hebben deze evolutie nog eens beklemtoond en manen tot bezinning over de rol van nationale bibliotheken in het nationale bibliotheekwezen. Over een mogelijke nieuwe rol van de K.B. had Liehaers het al in zijn tweede en derde verslag. Ze dient - aldus Liebaers - haar traditionele verantwoordelijkheid te herzien en het gebied te beperken dat door haar aankopen nog kan worden bestreken.Ga naar eindnoot(20) Haar verantwoordelijkheid als centrale wetenschappelijke bibliotheek van het land zou zich voortaan moeten beperken tot een rol van complementariteit.Ga naar eindnoot(21) Zo zou ze na ruggespraak met de andere wetenschappelijke bibliotheken van het land de voornaamste buitenlandse wetenschappelijke tijdschriften (bij voorkeur die welke de andere bibliotheken zich niet kunnen permitteren) moeten verwerven. Verder moet | |
[pagina 351]
| |
de K.B. een uitgebreid bibliografisch apparaat kunnen aanbieden (ter plaatse en van op afstand). De K.B. doet dit weliswaar al via het Nationaal Centrum voor Wetenschappelijke en Technische Documentatie, maar dit centrum is hopeloos onderbezet en draait bijna volledig op tijdelijk personeel. Tenslotte zou de K.B. nog een belangrijke rol kunnen spelen op het vlak van het aan elkaar koppelen van bestaande geautomatiseerde catalogussystemen tot één groot netwerk. Gezamenlijk bibliotheekoverleg is in Vlaanderen en België tot hiertoe steeds bij initiatieven van onderaf gebleven. De rol van de K.B. daarin is vrij beperkt, zoniet onbestaande. Ook dit ligt weer aan de typisch Belgische situatie. De positie van de K.B. als buitendienst van de Ministeries van Onderwijs vormt een belemmerende factor. Hierdoor wordt zij op de eerste plaats als het ware geïsoleerd van de andere wetenschappelijke bibliotheken in Vlaanderen en Wallonië. Haar afhankelijkheid van twee taalkundig gescheiden administraties maakt vervolgens ook een snelle besluitvorming en een efficiënt optreden in het nationale bibliotheekwezen bijna onmogelijk. Een herstructurering van de K.B. (samen met die van de andere wetenschappelijke instellingen) en de oprichting van een nationaal overlegorgaan met structurele vertegenwoordiging van de K.B., zoals voorgesteld door Liebaers, is dus dringend nodig wil de K.B. haar nationale taken naar behoren uitvoeren. | |
BesluitDe bi-communautaire en bi-linguale situatie in België brengt wezenlijke problemen mee voor de nationale bibliotheek, de Koninklijke Bibliotheek. Sommige daarvan zijn met praktische oplossingen te verhelpen, b.v. de problemen die de eis met zich meebrengt om iedereen in de eigen taal te bedienen. Het principe van gelijkwaardigheid van de beide landstalen wordt tot op het niveau van de catalogus en de bibliografische beschrijving gerespecteerd. Andere problemen kunnen niet worden opgelost zolang de K.B. afhankelijk blijft van een (dubbele) voogdijadministratie. Dit heeft immers consequenties op financieel en personeel vlak, consequenties die leiden tot het immobilisme van de bibliotheek. De door Liebaers voorgestelde oplossing om alle wetenschappelijke inrichtingen te laten afhangen van één gemeenschappelijke administratie werd nog steeds niet serieus overwogen. Dit immobilisme van de K.B. doet haar uiteindelijk op een eiland belanden binnen het Belgisch wetenschappelijk bibliotheekwezen, o.m. inzake samenwerkingsinitiatieven. Tenslotte is er nog de paradoxale situatie waarbij de verschillende cultuurgemeenschappen bevoegdheden hebben verkregen m.b.t. de eigen cultuur, terwijl alleen de nationale bibliotheek verantwoordelijk is voor het bewaren van het nationale patrimonium, voor zover gedrukt. Door de ontoereikende personeelsbezetting bij het wettelijk depot in de K.B., evenals door het feit dat de K.B. vanuit haar Brusselse ambivalentie niet echt verweven is met het culturele gebeuren in Vlaanderen en Wallonië, vertoont de verzameling van het wettelijk depot grote leemten, die soms onaanvaardbaar zijn vanuit het oogpunt van de lokale of regionale geschiedkunde, of zelfs voor de geschiedschrijving van de eigen literatuur. Het is daarom nodig dat de beide cultuurgemeenschappen ieder hun verantwoordelijkheden opnemen voor het eigen literaire erfgoed, net zoals zij dat reeds doen voor b.v. het architectonische of cultuurhistorische erfgoed (door de bescherming van monumenten en landschappen b.v.). Dit zou grondwettelijk gezien geen enkel bezwaar inhouden. De gemeenschappen moeten dat doen met respect voor de bestaande (Belgische) structuren en voortdurend voor ogen houden dat het om een | |
[pagina 352]
| |
complementaire functie gaat ter ondersteuning van wat nationaal gebeurt (of zou dienen te gebeuren). Voor de K.B. zouden wat dit betreft een Vlaams en een Waals initiatief een welkome aanvulling betekenen van de eigen wettelijk-depot-verzameling, die daardoor wordt verdubbeld, wat extra veiligheid betekent, extra service aan de gebruikers mogelijk maakt en de nagestreefde volledigheid van de Belgische Bibliografie ten zeerste in de hand zou werken. |
|