| |
| |
| |
Met de Nederlandse klassieken naar de maan!
Herman Pleij
HERMAN PLEIJ
werd geboren in 1943 te Hilversum. Studeerde Nederlandse taalen letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Promoveerde in 1979 op ‘Het Gilde van de Blauwe Schuit’ (19832). Is sinds 1981 hoogleraar Middelnederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Redacteur van het tijdschrift ‘Literatuur’ en van de reeks ‘Griffioen’. Schreef onder meer ‘De wereld volgens Thomas van der Noot’ (1982) en ‘Het literaire leven in de middeleeuwen’ (19882) en verzorgde tekstedities van ‘De blauwe schuit’ (19853), ‘De pastoor van Kalenberg’ (1981), ‘Een nyeuwe cluchtboeek’ (1983) alsmede in de Griffioenreeks ‘Van schelmen en schavuiten’ (1985) en ‘'t Is al vrouwenwerk’ (1987) met refreinen van Anna Bijna. Ter perse is ‘De sneeuwpoppen van 1511: literatuur en stadscultuur te Brussel aan het einde van de middeleeuwen’.
Adres: Van Ostadelaan 40, NL-1412 JK Naarden
Klassieken bestaan niet, ze worden gemaakt. Hun verering en koestering veronderstelt een zeker cultureel identiteitsbewustzijn binnen een taalgroep. In het ons direct omringende buitenland spreekt het literaire nationalisme vanzelf. Men onderwijst de grote auteurs uit het eigen verleden vanaf de eerste artistieke taalbouwsels tot ver in de negentiende eeuw, niet zelden voorzien van een supplement met eigentijdse klassieken. Hun teksten zijn in elke gewenste vorm courant beschikbaar, of het nu om de Roman de la Rose gaat, Paradise lost of Die Leiden des jungen Werthers. Er zijn uitgaven voor de wetenschap en voor school naast de fleurige paperbacks die in het buitenland boekwinkels meteen tot een literair-historische vitrine maken van het zorgvuldig in leven gehouden verleden.
Daar doen we in Nederland en België niet (meer) aan mee. Ook al valt reeds vroeg een degelijke canonisering van het literaire erfgoed eveneens in ons taalgebied waar te nemen, dan moet daar meteen aan toegevoegd worden dat de canon der vaderlandse klassieken in negentiende-eeuwse uitmonstering is blijven steken. Wat Louis Couperus voor zijn MO-examen Nederlands moest lezen, behoort nog steeds tot de vaste reeks van teksten die wij het beste vinden. Alleen het beste waarin? Zelfs Homerus, Dante en Shakespeare hebben zich niet zo permanent in de nationale volksvreugde kunnen verlustigen als de onverwoestbare Karel ende Elegast en Beatrijs, met de adem van Vondel in hun nek. Het waarmerk klassiek, doorgaans uitgereikt in de eerste helft van de negentiende eeuw, blijkt teksten een eeuwigheid aangeboden te hebben die hier al zo lang duurt, dat inmiddels niemand die teksten meer leest tenzij het wordt overhoord of betaald. De vaste lijst is in de twintigste eeuw nooit meer opgefrist met andere literatuur uit het verleden, terwijl er evenmin iets verdween.
Worden er daarom geen klassieken meer gelezen uit de eigen letterkunde? Zo eenvoudig kan het nooit zijn. We stellen slechts een klein doch opmerkelijk facet vast van de Nederlandse canon-frustratie. De wetenschap kan zich blauw schrijven (goed, mooi, spannend, ontroerend, aangrijpend, uitdagend, en ook nog wetenschappelijk) over welke tekst of auteur dan ook uit het verleden, onvermoede diepten bloot leggen, de tekst(en) uiterst kompleet en prachtig editeren om deze daarna nog eens in vertaling, bewerking of aanpassing den volke fleurig te doen geworden, dat volk zegt
| |
| |
nee. En of het nu om de middeleeuwse kluchten gaat, Lancelot, Coornhert, Focquenbroch of Elisabeth Maria Post (wie is dat).
Klassieken zijn na de Tweede Wereldoorlog in sneltreinvaart gereduceerd tot verplichte schoollectuur. Daar wees men gedwongen enige jaren met de vinger de Reynaert bij, om niet te falen bij het overnemen van de beurt tijdens het klassikale lezen. Vervolgens werd men eens per jaar naar een middagvoorstelling van de Gijsbreght van Aemstel gejaagd, een gebeurtenis die vrijwel elk schoolkind voor het leven bevrijdde van de neiging om ooit nog een schouwburg te bezoeken. Hetgeen overigens goed spoorde met de suïcidale aandrang van menig acteur, van wie een enkele niet schroomde om de gedragen alexandrijnen te ontregelen met een frontaal ‘koppen dicht!’
Alles wat in een andere spelling staat dan het huidige Algemeen Beschaafd Nederlands hoort op school, vindt men. Daar zullen ze wel weten waarom je die oude teksten moet lezen. Ongetwijfeld. Alleen blijkt het verplichte lezen voor de meeste jongeren het karakter van een ontwenningskuur te dragen, een term die zorgvuldiger gekozen is dan het lijkt: vele kinderen lezen zich tot hun twaalfde jaar bijkans beurs, om daar tijdens hun vervolgopleiding in grote getale mee op te houden, merkwaardigerwijze juist op het moment dat ze van professionele zijde in de geheimen van de literatuur (en niet alleen de oudere) ingewijd worden.
Is het dan allemaal de schuld van de school? Natuurlijk niet. Zoals voor alle punten geldt die nog besproken zullen worden moeten we hier zeggen: het heeft er een beetje mee te maken. De didactiek rond het literatuuronderwijs is lange tijd allerongelukkigst geweest, en bevindt zich thans in een verwarrende maalstroom van zeer verschillende benaderingswijzen die zo centripetaal zijn, dat de oudere literatuur gorgelend wegstroomt in de afvoerpijp naar nergens. Daardoor deelt die school nog steeds de kus des doods uit aan elketekst, die zij op haar lijstjes zet. Dat kan ook auteurs in de moderne spelling overkomen, zoals de levenslang in schoolreservaten opgesloten Ward-De ontaarde slapers-Ruyslinck en Hubert-De komst van Joachim Stiller-Lampo. En binnenkort zal Maarten't Hart met zijn komplete oeuvre ook wel opgepakt worden.
Geven ze in het buitenland dan anders les in literatuur? Daar lezen ze toch gewoon door, ondanks de school of misschien wel dankzij. Maar evenmin kunnen we deze simpele gedachte omarmen. Dat literatuuronderwijs zal weinig verschillen, inclusief de huidige verwarring, als is het wel zo dat van meet af aan het onderwijs in de moedertaal elders zwaarder weegt en serieuzer wordt genomen dan hier. Waar het om gaat is veeleer de achterliggende mentaliteit en de ontwikkeling daarvan in de laatste twee eeuwen ten aanzien van de eigen klassieken. In die mentaliteit nu zijn internationaal aanzienlijke verschillen op dit punt te bespeuren, die vervolgens de toon zetten van de maatschappelijke verwerking van cultuur.
De Romantiek in de Lage Landen van de negentiende eeuw zet ook de gezwollen borst van een enghartig nationalisme op, dat niet onderdoet voor dat in het buitenland. Maar anders dan daar heeft het gevoel van nationale trots en identiteit zich niet ontwikkeld in de twintigste eeuw tot modernere en actuele uitvoeringen. Het is daarentegen steeds verdachter geworden, waaraan in ieder geval de positie van Nederland (en ten dele België) in de beide wereldoorlogen niet vreemd is. De rampzalige gevolgen van zulk nationalisme lagen opgetast in de loopgraven of hongerden achter prikkeldraad, terwijl noch de positie in de Eerste noch die in de Tweede Wereldoorlog een sterke verbondenheid in eensgezing nationale zin in de hand werkte: verzet, collaboratie en zeer veel daartussenin met diverse schakeringen aan grijs. Daartegenover staan die andere Westeuropese naties die elk, geallieerd of niet, het gevoel ontwikkelden of opklopten
| |
| |
voor de eigen identiteit, stam of cultuur op leven en dood te moeten vechten: Engeland, Frankrijk, Duitsland.
Zulk modern nationalisme mocht en wou in de Lage Landen niet van de grond komen. Ook al ronkte het daar in de negentiende eeuw flink van nationale grandeur (die men dan graag wou opvijzelen), het is toch niet onjuist om in veel algemenere zin sterk nationalistische gevoelens aan deze streken te ontzeggen. Eigenlijk is dat heel vreemd. We kunnen beschikken over een vrijheidsstrijd eerste klas, inclusief een martelaar, die de opstand der Verenigde Staten en de revoluties in Frankrijk en Rusland naar de kroon steekt. Toch ontlenen we aan deze even langdurige als martiale strijd geen sterke gevoelens van nationalistische aard. En eigenlijk steeds minder. Waarschijnlijk moet dit in menig opzicht verheugende defect in verband gebracht worden met een uit de late middeleeuwen stammende burgermentaliteit, die nergens zo krachtig heeft toegeslagen als in de steden van Noord en Zuid. Het fundament van onze beschaving is en blijft een koopmansgeest, die het gehele maatschappelijke bestaan doordrongen heeft van handel, marchanderen, compromissen, individuele slimheid en pragmatisme. Daarbij past wel beschaafde sier die de kredietwaardigheid van de koopmanselite en patriciërs aangeeft in de vorm van fraaie huizen, kleding, schilderijen, maar niet de nutteloze aanstellerij van paleizen en nostalgie over stamverbondenheid, die immers de handel op de vijand belemmerde of mogelijke handelspartners deed vervolgen en verbannen. Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. De koningin moet op een tweedehands damesfiets rijden met gezondheidszadel. En het dienstbaar maken van historische sentimenten aan eigentijdse doelen - De Gaulle, New Foundland, Luther - levert veel te veel risico's op voor de burgerbelangen.
De aversie tegen nationalistisch vertoon kwam nog eens sterk naar voren bij de Willem van Oranje-herdenking in 1984. Zou men in het buitenland alleen al beginnen te watertanden bij de gedachte aan zo'n bruikbare martelaar voor de nationale eenheid, wij traden de vierhonderdjarige sterfdag van de vader des vaderlands koel en met distantie tegemoet. Geen massale plechtigheden vol confessioneel klaroengeschal en onthullingen van standbeelden, maar liever een volkse TV-serie voor de gemene man die Willem de twintigste eeuw insleurde als een labiele sukkelaar met relatieproblemen en verkeerde vrienden. Buiten kijf staat het verfrissende van deze antinationalistische en weinig plechtstatige gebaren, al kon menigeen zich afvragen of het historisch bewustzijn niet subtieler accenten behoefde dan de zwaaiende borsten waarmee Willem zich tijdens zijn bacchanalen omringde.
Maar duidelijk is dat met zulk badwater ook het literaire verleden wordt weggegooid. Want hoe men het draait of keert, in het kielzog van het moderne nationalisme vaart de oude literatuur mee: standbeelden, pleinen, straten (naar berekening tellen Nederlandse gemeenten zeven maal zoveel schilderstraten als die van auteurs), rondvaartboten, vliegtuigen, en inderdaad ook leesbare heruitgaven.
Een ander punt is, dat deze romantische verheerlijking van de klassieken in de negentiende eeuw evenmin is gemoderniseerd in andere zin. Begon men toen met het grootscheeps naar zich toe lezen van wat zich daartoe uit het verleden leek te lenen, dan is die a-historische en esthetiserende benadering in de twintigste eeuw onverkort voortgezet, om dood te bloeden bij gevlinderdaste neerlandici voor de klas die tot ontsteltenis van hun kinderen in tranen uitbarstten wanneer Floris hoort dat Blanchefleur dood is. Deze negentiendeeeuwse smaak, die heeft uitgemaakt hoe de hoogtepunten van de Nederlandse literatuur er dienen uit te zien, is vereeuwigd in series tekstedities die in hun naamgeving het tijdeloze en eeuwig schone van de opgenomen kunstwerken uitdrukken: Letterkundig Pantheon, Klas- | |
| |
sieke Galerij, Van Alle Tijden, Nederlandse Klassieken. Deze series zijn nu alle ter ziele (echt waar), terwijl de niet-schamele resten nog lang mogen nabloeien in de ramsj-zaken dan wel kortweg zijn geliquideerd in de papiervernietiger.
Dat geldt ook voor enkele jongere series, die een andere benadering van literatuur in hun naamgeving uitdrukken, zoals Populaire literatuur uit de late middeleeuwen, Literatuur en maatschappij in de zeventiende eeuw en Populaire teksten uit de late Republiek. Daaruit kan afgeleid worden, dat pogingen om de canon te verfrissen en deels aan te passen met teksten die ofwel in hun eigen tijd een belangrijke rol hebben gespeeld ofwel voldoende aanknopingspunten lijken te bieden voor de moderne burger (of beide) niet zomaar een oplossing bieden. Het probleem zit kennelijk veel dieper: vetus est, non legitur, waarbij een dubbele oo in een open lettergreep al genoeg is om een verdwaalde lezer op de vlucht te doen slaan.
We kunnen nog wel doorgaan met het noemen van factoren, die tot deze collectieve moeder- en vadermoord moeten hebben bijgedragen. Literaire kritiek in dag- en weekbladen met betrekking tot oudere literatuur is hier geheel onbekend. Veel te moeilijk. Daartegenover staat een buitenmatige belangstelling voor exotische literaturen, gevoed door de paranoïde vrees om voor provinciaal te worden aangezien op het wereldpodium. Dat men daar juist naakt staat vanwege het verdoezelde kroost, lijkt geen criticus te willen weten. Maar we zijn en blijven toch kinderen van Beatrijs en Knier, Saartje en Mariken, Eline en Julia, Reynaert en Gijsbreght, Sjaalman, Tijl, Droogstoppel en Robbeknol? En men hoeft niet met nationale driekleuren te zwaaien of de volksliederen te zingen om toch duidelijk te kunnen maken, dat in dergelijke figuren de aanmaak van ons gedachtengoed opgeslagen ligt en uitgekristalliseerd is. Met hen hebben onze voorzaten zich door het leven geslagen en gepoogd om toekomsten uit te stippelen, waarvan wij weten dat ze er nooit gekomen zijn. Maar zonder de slijpsteen van cultuur blijft het historisch proces een vat vol ruwe bewegingen, die ondanks hun vermoedelijke samenhang onverklaarbaar lijken nu inzicht in mentaliteiten ontbreekt. En zulk inzicht levert literatuur in optima forma, zodat men daaraan de geest kan schurken en schuren of men de eigen toekomst nu eveneens wil plannen dan wel tegemoet treden met gewapende scepsis.
Eén factor mag echter niet onbesproken blijven, want deze ligt zeer voor de hand en ondervindt dan ook allerwegen ondersteuning: wij kunnen niet schrijven. Er is gewoon niets aan. De smakeloze negentiende-eeuwse dominees die Tollens tot hun Dante maakten stelden een canon samen van nationale literatuur, die internationaal gezien louter uit luchtbellen bleek te bestaan. En dat moet men het gezonde verstand van de twintigste eeuw dan nageven: het heeft razendsnel geconstateerd dat er niets was, waarna het kruimelgoed veilig opgeborgen kon worden in school en universiteit. Geen enkele nederlandstalige tekst heeft zich een blijvende plaats - of zelfs een tijdelijke plaats - in de wereldliteratuur weten te verwerven, in die zin dat iedere beschaafde wereldburger verondersteld wordt op zijn minst van zo'n werk gehoord te hebben. Misschien maakt de Max Havelaar, sinds kort courant in een Engelse pocket, een kansje, in het kader van de aanzwellende belangstelling voor koloniale verledens.
Maar kunnen we écht niet schrijven? Gelijk bekend vormt schilderen geen probleem, want dat doen we sinds de middeleeuwen als de beste, tot en met het heden. Zou men het aandurven om de gerichtheid op vorm boven die op inhoud te verklaren uit levensomstandigheden en mentaliteit van de Deltabewoners, dan is het niet onmogelijk om een sleutel in handen te krijgen voor het overweldigende succes van vormkunst met kleuren en
| |
| |
het opzienbarende gebrek daaraan zo gauw men woorden gebruikt. Misschien is gewoon geen enkele tekst geschikt om klassiek te mogen heten.
Om ‘klassiek’ te kunnen zijn, moeten teksten aan enkele merkwaardige voorwaarden voldoen, die absoluut niet tot de kwaliteitseisen hoeven te behoren van de lezer of maker van toen. Ze kunnen daar zelfs mee in strijd zijn, in die zin dat er nogal wat literaire modes zijn in het verleden die op gespannen voet staan met moderne appreciaties. Zo bedient de middeleeuwse, wereldlijke literatuur zich vanaf de veertiende eeuw tot ver in de zestiende eeuw graag van de allegorie en de personificatie, zowel ter verduidelijking van abstract gedachtengoed als bij wijze van versluierde hermetise-ring die de consument moet intrigeren. Wij vinden daar niets aan, of zelfs: het irriteert ons bovenmate om zulke sprekende en handelende deugden en zonden te ontmoeten die per definitie ‘flat characters’ zijn.
Verder vindt de hele literatuur voor de Romantiek haar hoogtepunt niet in de originaliteit - die voor ons zo essentieel is - maar in de bedrevenheid waarmee men een bestaand motieven- en formulenregister bespeelt, dat door de eeuwen heen gecodificeerd is en juist daardoor zijn bestaansrecht bewezen heeft. Demonstraties daarvan geven bijvoorbeeld de eindeloze variaties op de beperkte thema's van de minnelyriek, die juist voor het bedoelde publiek zo opwindend kon zijn door het meesterschap waarmee een dichter deze via minieme variaties wist toe te snijden op een nieuwe actualiteit.
Werken die door dit soort vormgevingen niet gedomineerd worden en die bovendien een herkenbaar ‘realistische’ laag houden, die maken pas kans om in later eeuwen naar elk gewenst believen gelezen te worden. Het is wel oneerbiedig maar daarom niet minder waar om vast te stellen, dat Homerus, Dante, Chaucer, Shakespeare en de grote romanschrijvers van de achttiende en de negentiende eeuw zo kaleidoscopisch zijn, dat elk vlak vooralsnog voldoende inhoud bood aan volgende eeuwen. Zulke teksten hebben wij niet.
Maar moeten we de literatuur uit het verleden dan verder maar vergeten? Dat is een gedachte, die nauwelijks aan een wilsbesluit onderhevig lijkt: het gebeurt gewoon. Alle series met tekstedities zijn anno 1988 failliet, een enkele zelfs na een traditie van meer dan een eeuw! Naoorlogse pogingen om bibliotheken van Nederlandse klassieken te produceren (gebonden, goud op snee) zijn alle mislukt en voorzover uitgevoerd beland in de restverkoop. Het jongste initiatief sleept al jaren in een wurgende plannenmakerij, die kennelijk over teveel schijven en onenigheden loopt met betrekking tot de vraag naar balsemen dan wel gewoon bijzetten van de Nederlandse klassieken in veertig (zestig? tachtig?) delen. Toch zijn alle grote uitgeverijen daarbij betrokken, terwijl de overheid deze keer met ruim gevulde geldbuidel staat te zwaaien.
Geheel aan de andere kant van wat men zich aan tekstuitgaven van klassieken kan voorstellen staan de wetenschappelijke monumenten voor de eeuwigheid, die een speciaal kantoor van de Koninklijke Nederlandse Akademie verzorgt, het Bureau Basisvoorziening Tekstedities. Deze pakken het oeuvre van een auteur of een losse tekst zo gedegen in - met de blik op oneindig waardoor men alle denkbare bewer-kingen en toelichtingen van de teksten te zamen met het kleinste variërende spettertje opneemt - dat slechts een andere inpakdeskundige daarmee zijn voordeel kan doen. Maar niets kwaads van dit streven naar perfectie, al blijft het interessant om te twisten over de vraag hoe en op grond waarvan men beschikbaar kapitaal in geld en mankracht het best kan besteden voor de cultivering van de oudere letteren. Hoe dan ook is duidelijk, dat zulke edities slechts de wetenschap dienen en gezien de tijd en
| |
| |
kostbaarheid van vervaardiging slechts in zeer bescheiden tempo verschijnen.
Een lichtpuntje is misschien de serie Griffioen bij uitgeverij Querido in Amsterdam, de bijwagen (maar eigenlijk de grootvader) van de Salamander-reeks. Sinds 1985 zijn daarin twaalf pockets verschenen (fleurig?), met teksten die tot de literatuur van de Lage Landen gerekend kunnen worden vanaf de middeleeuwen tot aan Multatuli. Daarbij zijn deze waar nodig en waar mogelijk aangepast aan het moderne Nederlands, en soms zelfs gewoon vertaald in het ABN wanneer de vorm niet primair een literaire functie had. Maar het uitgangspunt voor de tekstkeuze vormt zeker niet de gedachte aan klassieken of canonvorming. Toch hebben deze betrekkelijk goedkope uitgaven, die meteen tekst geven zonder schoolse verklaringen of geleerde voetnoten (maar wel met een beperkt nawoord over bronnen en historische betekenis), een zeker succes. Het is dan ook een nadere overweging waard of hier-mee niet de richting is aangegeven voor een hernieuwde verstandhouding met het literaire verleden. Een breder publiek probeert men dan te bereiken met teksten van vroeger, die tegen het transport lijken te kunnen en die nu nog iets te zeggen hebben. Dat hoeft dan geen boodschap te zijn, want het kan ook om ontroeren gaan, vermaken of wat dan ook, echter steeds los van de vraag of die teksten in hun eigen tijd zo bedoeld of begrepen werden.
Daarnaast hoort er minstens één permanente reeks te zijn voor school, studie en beroep, waarin de teksten die een voorname rol in de ontwikkeling van de Nederlandse letterkunde hebben gespeeld worden aangeboden, telkens weer en steeds voorzien van toelichtingen naar de meest recente stand van zaken. Van de meeste hoogtepunten uit de nationale letterkunde bestaat geen moderne studie-uitgave, terwijl er evenmin plannen daartoe ontwikkeld worden. Hoogstens is de zoveelste herdruk te koop van een uitgave, die nog naar vooroorlogse inzichten tot stand kwam, en heel vaak is er gewoon niets anders beschikbaar dan een stokoude editie, slechts te betrekken uit de bibliotheek.
Eigenlijk is het niet te geloven. Binnenkort is het literaire erfgoed werkelijk niet meer te lezen. Elke suggestie tot verbetering veronderstelt een veranderend historisch besef, dat vanaf het basisonderwijs duidelijk maakt dat bruggen bouwen, opereren en naar de maan gaan te maken hebben met ideologie en ethiek, die vooral in literatuur zijn aangemaakt. En hoe verder men teruggaat, hoe sterker die rol van literatuur daarbij blijkt te zijn. Literatuur maakt stemming en opinieert. Hoe kan men dan ooit deze tondeldoos of doofpot van standpunten en emoties terzijde schuiven, terwijl men zelf bij de gratie daarvan rondloopt en over de toekomst mag denken? Een dergelijk besef van cultuur moet het lezen en koesteren van de eigen klassieken een bescheiden maar volwaardige plaats teruggeven in elk beschaafd opvoedingssysteem. Het is de taak van school en universiteit om in dit opzicht het vertrouwen te herwinnen. |
|