Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
Nederlanse taal en cultuur in het buitenland
Het buitenland en wij
Bob de Nijs heeft met zijn vertaling van de Catalaanse roman Tirant lo Blanc meer dan gewone belangstelling geoogst in Noord en Zuid. Niet ten onrechte: alleen al de omvang van dit vertaalwerk dwingt eerbied af, maar daar komt nog een uitvoerige inleiding bij en een heel notenapparaat. Wie ook al eens iets heeft vertaald, wordt daar heel stil en bescheiden bij.
En er is nog meer: Bob de Nijs houdt het niet bij eenrichtingsverkeer Catalaans-Nederlands, hij publiceert ook in Catalonië over de Lage Landen. In het prestigieuze tijdschrift Revista de Catalunya (nr. 10, juli/augustus 1987 - adres: Carrer del Bisbe Cacador 3, E-08002 Barcelona) heeft hij een groot overzichtsartikel laten verschijnen over de evolutie van het Nederlands in België, onder de titel: El Procés de Normalització lingüística de Flandes. Het is zo helder en zo zakelijk overtuigend dat het ook in heel wat andere talen vertaald en verspreid zou mogen worden, als tegenwicht voor de dwaasheden die nog altijd het licht zien over het Nederlands in België.
Nederlandstaligen die belangstelling hebben voor Catalonië, de cultuur en taal van het land kunnen nu ook terecht bij de sinds Kerstmis 1987 opererende Stichting Catalaans Cultureel Centrum (A. Spatzierhof 29, NL-1065 SJ Amsterdam). Die stichting is begonnen met de publikatie van een klein tweetalig tijdschrift (Catalaans en Nederlands), waarvan de bedrijvige Roser Misiego I Llagostera de redactie waarneemt. Het heet El Nord en heeft als doel Catalonië in Nederland beter bekend te maken. Vlaanderen wordt niet met name genoemd, maar Roser Misiego zal wel geen bezwaar hebben tegen de uitbreiding van haar activiteiten tot België. Want waar zij Catalonië zegt, bedoelt ze natuurlijk óók Catalaanstalige gebieden met een andere naam, zoals Valencia en de Balearen!
Van kleine tijdschriften gesproken, de reproduktiemiddelen van vandaag maken het natuurlijk mogelijk heel vlot met een dergelijk initiatief te starten. Dat gebeurt dan ook met de regelmaat van de klok, zodat het bijzonder moeilijk wordt het landschap te overzien. Vaak drijven de tijdschriften op de werkkracht van één persoon; niet zelden drukken ze, in al hun bescheidenheid, bijdragen af die echt de moeite waard zijn. Ik denk bijvoorbeeld aan de Tijdingen van het Louis Paul Boon-Genootschap, waar verantwoordelijk uitgever Willy van Cannegem zich met hart en ziel voor inzet.
(Adres: Fossebaan 65, B-1741 Ternat).
In het raam van deze kroniek past het aandacht te vragen voor de tweede aflevering van 1987 (15 juni), omdat er verschillende bijdragen in voorkomen over Boon in Rusland. Een paar teksten van Carolina de Maegd-Soëp zijn overgenomen uit Ons Erfdeel; ze vormen de aanloop naar Over het oeuvre van L.P. Boon van Joeri Sidorin, een stuk dat uit het Russisch werd vertaald door Lucie Vyncke-Dhooge. Sidorin is handig: hij vermeldt bijvoorbeeld het vertrek van Boon bij de communistische Rode Vaan, maar niet zijn werkzaamheden bij de socialistische Vooruit. Dat bespaart een heleboel uitleg... Vervolgens neemt Frans Vyncke Sidorins vertaling van Mijn kleine oorlog onder de loupe. Hij stelt vast, dat deze vertaler eerder verklaringen toevoegt dan dat hij passages bekort, maar ook dat hij met grote omzichtigheid te werk gaat in verband met krachttermen, sexuele en scatologische woorden, beeldende uitdrukkingen... Tot daar aan toe, kunt u denken, er blijft in het geval van Boon dan allicht nog genoeg viriliteit over. Maar er is ook wat Frans Vyncke diplomatisch ‘een vleugje manipulatie’ noemt, wanneer het gaat om het leger (en zeker het Rode Leger), de ideologie of de werkomstandigheden in het westen. Zijn samenvatting: ‘de problematiek van de Russische vertaler ligt eigenlijk niet