Henri Storck en Robbe de Hert.
het verzamelen van documentatiemateriaal.
Het resultaat is een zogoed als volledig overzicht van het oeuvre van Henri Storck met uitvoerige fragmenten, die aan de hand van nieuwsbeelden in hun historische context worden geplaatst. Tussen die fragmenten lassen De Hert en co-scenarioschrijver Rik Stallaerts interviews in die voornamelijk uit het RTBf-archief (de Franstalige Belgische tv) afkomstig zijn.
Het ‘rijke’ leven van Storck betekent een onuitputtelijke bron van anekdotes over en herinneringen aan contacten met de toonaangevende artistieke milieus van die tijd. In Parijs ontmoette de cineast figuren als André Breton, Aragon, Jean Vigo, Luis Buñuel, René Clair en zelfs S. Eisenstein. Terecht stellen de makers: ‘Indien elk mens die sterft, een museum is dat brandt, dan hebben we hier met een Centre Beaubourg te maken, een schatkamer van herinneringen’.
Bijna aandoenlijk is de scène van het bezoek van Henri Storck aan het privé-museum Petit Musée du Cinéma van het echtpaar Deloge te Wanfercée Baulet in Wallonië (nabij Fleurus). De Deloges bewaren er de eerste camera's van Storck naast o.m. de hoed van Monsieur Hulot (J. Tati) en andere filmhistorische objecten. Deze scène is trouwens de enige waarbij Storck enkele vragen van De Hert beantwoordt en uitlegt hoe hij zich in die pionierstijd met rudimentair materiaal diende te behelpen.
Dat de tachtigjarige cineast in zijn debuutjaren een voorloper van Fugitive Cinema-cineast Robbe de Hert was, toont een fragment uit zijn Geschiedenis van de onbekende soldaat (1932) aan. Louter aan de hand van bestaande Franse nieuwsbeelden monteerde Storck een antimilitaristisch pamflet dat toentertijd, als beledigend voor het Franse leger, in Frankrijk werd verboden. In zijn documentaire kan Robbe de Hert het zelf niet laten in typische Fugitive-stijl Misère au Borinage te koppelen aan Bob Dylans ballade A working Class Hero is something to be. Een inventieve ingreep van synchronisatie die zijn effect niet mist.
Zo bevat Henri Storck, ooggetuige nog talrijke passages die een indringend beeld geven van zowel zijn werk als de produktieomstandigheden.
Slechts éénmaal slaagde Storck erin een lange speelfilm te realiseren: de komedie Het banket van de smokkelaars (1950). Om aan het werk te blijven, zag hij zich