neemt dat zijn vrouw, het ‘stille water’, een relatie heeft met een veel jongere man, van wie gesuggereerd wordt dat hij geestesziek is. In een ontroerende monoloog vertelt Monica over haar geliefde, die geen woorden nodig heeft om te leven, maar alleen het licht dat uit mensen straalt. Ze wil hem zoeken waar hij te vinden is, in zijn eigen wereld.
Haar relatie markeert één van de mogelijke uitvalswegen uit deze hel, waarin de personages alleen lijken te bestaan in de woorden die ze spreken, en die refereren aan een dubbele wereld: die van de hunker, het besef van een tekort, de hoop, de razernij om de onmacht, en die van de poel, de meedogenloze vernietigingsdrang. De personen zoeken naar de afbakening van hun eigen ‘zijd’, maar bestaan ondertussen enkel in opspringende vonken. En overal om hen heen liggen de flarden van hun relaties, als te nemen hindernissen in een hordenloop.
Nachtwake is een mozaiek van stukjes herinnering, anekdotes, frustraties, verworvenheden, interpretaties, strategieën, provocaties, fixaties, dromen... Norén heeft zijn materiaal erg knap gedoseerd en gemixt. Sommige fragmenten zijn ontroerend poëtisch, andere gillen zich kapot; monologen en dialogen worden soms bruusk afgebroken, slippen onderuit, glijden als onderlaag onder nieuwe fragmenten, doorkruisen elkaar, verkleuren van toon, zorgen voor spanning en plaatsen je telkens voor nieuwe verrassingen.
BMCie heeft dit uiterst consequent in beeld gebracht. Guy Joosten regisseerde twee Vlamingen: Mieke de Groote (Charlotte) en Peter Gorissen (John), en twee Nederlanders: Maarten Wansink (Alan) en Lieneke Ie Roux (Monica). De vervreemding die dit in het begin teweegbrengt (John en Alan zijn broers), is deel van het geheel.
Vier uur lang staan ze in éénzelfde kamer tegenover elkaar. In het geheel van de orkestratie van gevoelens zit er een opvallend speelse fluctuatie in de wijze waarop die gevoelens in handelingen en gedragsvormen worden vertaald. De reflexen van het acteergedrag zijn even beweeglijk en onvoorspelbaar als het uitslaan van de kartonnen ledematen van een trekpop. Geen realisme dus, maar een zeer theaterécht acteren, onthutsend zuiver en verhelderend. Het boeiende zit juist in het feit dat de acteurs alle clichés en conventies van het psycho-realistisch acteren vermijden, en toch hun ‘karakter’ zo stevig in de hand houden. Het komt door een permanente alertheid op steeds weer nieuwe, kleine deviaties in het spel, die erg nauw luisteren.
Hierdoor ontstaat enerzijds een grilligheid, die de complexiteit van het personage accentueert, en anderzijds een komische dimensie, die nu eens bevrijdend werkt, dan weer de aanstekelijkheid van cynisme in beeld brengt. Het acteren getuigt van een soort grotesk-diabolisch realisme, waarin voortdurend wild gezigzagd wordt van ‘even boven’ tot ‘even onder’ de middellijn van de psychologische acteerlogica.
In KVS wordt die middellijn dikker aangezet. Ingrid de Vos (Charlotte), Dirk Buyse (John), Chris Lomme (Monica) en Ronny Waterschoot (Alan) zorgen voor een knappe vertolking, maar de ‘ontsporingen van het realisme weg’ blijven meer binnen de perken van de brede stroom van een psychische geladenheid. Dit betekent dat de verrassende wispelturigheid binnen de acteerpatronen minder in profiel geplaatst wordt dan bij BMCie.
Regisseur J.-P. de Decker situeert het groteske dan ook veelvuldiger in uiterlijke accenten, die minder vanuit de acteerstijl zelf komen. Enkele voorbeelden zijn: het lichtgevend telefoonapparaat (waarmee John de hele nacht door in ‘open gesprek’ blijft met het verwaarloosd kind uit zijn eerste huwelijk), de tele-geleide racewagen, de poppen uit de kindertijd, zoveel room in de koffie dat je