bekend televisiejournalist, een omstreden politicus of een hoogleraar filosofie ligt dat al minder voor de hand. En Monika Triest, met wie Abicht in 1963 trouwde en die nu hoogleraar emancipatiezaken in Amsterdam is, verdween achter de naam Erika S. (Een en ander valt makkelijk te controleren, aangezien een flink deel van het boek enkele jaren geleden al in het tijdschrift Kreatief verscheen, met alle namen voluit en ongewijzigd.)
Voor de in 1936 geboren Ludo Abicht is de oorlog van belang omdat hij dan voor het eerst ervaart wat lotsverbondenheid betekent: in de kelder van het ouderlijke huis in het pas bevrijde Antwerpen, wanneer de Vbommen over het dak scheren. Die ervaring genereert een gevoel voor solidariteit en een behoefte aan engagement. In Abichts door romantische dadendrang getekende middelbare schooljaren worden die door jezuïetenpaters in Vlaamsnationalistische en katholieke richting gekneed. Abicht treedt zelfs in de jezuïetenorde in. Een verblijf aan de Nijmeegse universiteit en het contact met de artistieke avant-garde laten hem echter toe zich te ontdoen van de bangelijke en conservatieve kleinburgerlijkheid van zijn jeugd. Hij verlaat het klooster en wordt in zijn progressieve atheïsme bevestigd tijdens zijn studies aan de R.U. Gent, waar hij in de nu al legendarische hoogleraar Duitse literatuur Herman Uyttersprot een maïtre à penser vindt. Abichts intellectuele en ideologische vorming sluit zich voorlopig af wanneer hij een jaar in Tubingen gaat studeren en er zich onder invloed van Ernst Bloch een optimistische, tiersmondistisch en (zelf)kritisch marxistisch denken eigen maakt. Daarmee eindigt ook het boek, in 1965.
De generatie jongeren waartoe Ludo Abicht behoorde, diende bijna alles zelf uit te vinden, wilde ze ontsnappen aan de benepenheid van de eigen jeugd; van een tegencultuur, permissiviteit of emancipatie was nog geen sprake. Zeker in het verzuilde en
Ludo Abicht (o1936).
door de katholieke structuren gedomineerde Vlaanderen van de jaren vijftig leek elke maatschappelijke vernieuwing uitgesloten. Abicht ontwikkelt dan maar een persoonlijke dynamiek vanuit het bestaande systeem zelf, bijvoorbeeld vanuit de intrinsieke sociale progressiviteit van het Evangelie. Willen ontsnappen uit die vergrendeling staat echter ook automatisch gelijk met een veroordeling tot partijloosheid - in de brede zin van het woord. Zijn voortijdig met een ontslag beëindigd leraarschap aan een katholiek meisjeslyceum (omwille van zijn pacifistisch en pedagogisch engagement) leert Abicht vrij snel hoe smal de marges wel zijn en hoe gemakkelijk het is een dissident te worden. Van daaruit kan ook de radicaliteit verklaard worden die hij in Tübingen aantreft, met een studentenbeweging die niet alleen een concrete solidariteit met de Derde Wereld belijdt (met de anti-apartheidsbeweging in Zuid-Afrika of met de tegenstanders van de sjah), maar waarin ook al de aanzetten te vinden zijn van wat later de
Rote Armee Fraktion is gaan heten. Maar Abicht beschrijft dan ook akelig concreet hoe in dat Tübingen het heimwee naar het nazisme verre van marginaal was.
Ook in de emancipatie van het persoonlijke leven ging elke nieuwe stap traag en moeizaam. Als Abicht in de vroege jaren zestig in Gent in een communeavant-la-lettre gaat wonen, komen de buren prompt de ruiten ingooien. Trouwen doet