Ons Erfdeel. Jaargang 31
(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 143]
| |
heet en niet gewoon Vlaanderen, want daar komt het in de meeste artikelen op neer, is me niet duidelijk. Dat Vlaanderen, zoals bij sommige auteurs naar voren komt, in zijn Belgische context gezien moet worden, lijkt me geen voldoende reden om die context belangrijker te vinden dan het onderwerp zelf. Dat het recent gecreëerde label ‘Vlaanderen’ het in een aantal landen moet afleggen tegen het label ‘België’, is bekend, maar ik kan me niet voorstellen dat dit nu ook al voor Nederland geldt. Of hebben we hier te maken met een vorm van nieuwe zakelijkheid in de Nederlands-Vlaamse verhoudingen? Er zijn dertien artikelen - alle geschreven door Vlamingen of Belgen - in opgenomen over heel uiteenlopende onderwerpen als taal, literatuur, muziek, de Vlaamse Beweging en de vrijzinnigheid, de natievorming in Vlaanderen, de architectuur en enkele opstellen waarin het karakter van de Vlaamse/Belgische cultuur wordt gedefinieerd. Monika van Paemel, die voor de redactie van dit nummer heeft getekend, opent de reeks artikelen met Het België-Vlaanderennummer. Het is een mild ironische maar toch kritische beschrijving van de voor buitenlanders soms moeilijk te doorgronden identiteit van de Vlaming die tegelijk ook Belg is. Ondanks alle kritiek bespeur je bij haar dat ze dit Vlaanderen in België erkent als het hare en aanvaardt zoals het is, ook al valt het niet altijd mee. Ook Frans Boenders kijkt niet smalend neer op wat Vlaanderen aan minderwaardigs te bieden heeft. Wel raakt hij in Brief van een troublefête uit Tibet een aantal fundamentele zaken aan. Boenders betreurt het, en heel terecht, dat door de culturele autonomie, die een geestelijke scheiding tussen Nederlands- en Franssprekenden met zich bracht, België een culturele dood is gestorven en aan de Nederlandse cultuur onherstelbare schade is toegebracht. Juist het interessante aan de Nederlandse cultuur in België was het verrijkende contact met de Franse cultuur. De politiek heeft tussen beide culturen een muur opgetrokken en de dialoog is voorgoed verbroken. In Cito yen de la frontière heeft Jozef Deleu het ook over scheiding en grenzen. Zelf afstammend van een Franse vader en letterlijk werkend op de grens, ziet hij vooren nadelen van grenzen. Grenzen scheiden, en scheiden betekent onderscheiden. Het eigene, het persoonlijke en het authentieke worden er scherper door geprofileerd. Dit positieve aspect van grenzen moet volgens Deleu evenwel meteen gerelativeerd worden, omdat grenzen de blik eindig dreigen te maken en een mistgordijn optrekken dat het uitzicht belemmert in de zoektocht naar kennis, inzicht en waarheid. In de visie van Deleu zijn begrenzing en ontgrenzing een Siamese tweeling, onverbrekelijk met elkaar verbonden. Sociolinguïst Kas Deprez heeft het over de taal die in Vlaanderen wordt gesproken. Hij komt tot de conclusie dat Vlaams, niet in zijn dialect- maar in zijn standaardvorm, Belgisch Nederlands is en in die zin als een variant van het Nederlands moet worden beschouwd. Leefde vroeger bij veel Vlamingen de idee dat ze het Randstad-Nederlands als ideaal moesten nastreven, dan is bij de huidige meerderheid van de Vlamingen het besef gegroeid dat ze geen sub-Hollander meer willen zijn als bijvoorbeeld de Drentenaren, de Groningers, enz., die door het Randstad-Nederlands worden gedomineerd. Een pleidooi dus tegen een monocentrisch taalmodel en voor de erkenning van taalvariatie. In Vlaamse Beweging en vrijzinnigheid schetst Michel Oukhow een erg informatief en ook objectief goed gewogen beeld van de tegenstelling tussen geloof en ongeloof, een tegenstelling die in de politiek en dus ook in het maatschappelijke leven sinds 1830 een constante is. Alleen de titel is ietwat misleidend, want de Vlaamse Beweging, ook al is ze hoofdzakelijk een katholieke beweging, is niet de tegenpool of de tegenspeler van de vrijzinnigheid. Oukhow moet echter in zijn artikel zoveel behappen, en dat doet hij zeer voortreffelijk, dat hij in de titel de twee trefwoorden naast elkaar heeft gezet en daarmee een causaal verband suggereert dat er eigenlijk niet is. Luc Huyse en Mark Schaevers analyseren in The Making of Flanders de manier waarop men sinds de grondwetsherziening van 1980 met euforische kreten en slogans een natie probeert te maken van Vlaanderen. In hun ogen is die Vlaamse natie een mythisch gegeven dat helemaal niet met de realiteit overeenstemt. Zij bestempelen het als een goed uitgekiende marketingmanoeuvre. Hoe literair is Antwerpen? (G. Adé) is een interessant inside verhaal met veel petite histoire over de Antwerpse literaire scène. Bovenstaande artikelen zijn alle het lezen meer dan waard. Een grensgeval is Muziekleven in Vlaanderen? van H. Sabbe. Een onderbouwd betoog, maar al te theoretisch en zonder aandacht voor het werk van hedendaagse componisten. Overigens, als Vlaanderen op het gebied van de muziek niets te bieden heeft - dat is de strekking van Sabbes betoog - waarom moet er dan een bijdrage aan worden gewijd? Over de overige artikelen kan ik kort zijn. In verband met Het beestenspel van Hugo Claus (G. Claes) en Buysse en Couperus (Anne Marie Musschoot) vraag ik me, zonder iets op de kwaliteit van de artikelen aan te willen merken, af waarom zo nodig nog eens het paradepaard Claus van stal moest worden gehaald en of Claus en Buysse samen de Vlaamse literatuur uitmaken. Hier was een goed overzicht op zijn plaats geweest van de jonge generatie Vlaamse schrijvers waarvoor de belangstelling en waardering in Nederland groeiende is. Drie artikelen hadden door redacteur Van Paemel zonder meer geweigerd moeten worden. Of ze gaan nergens over zoals het filosofische gedaas van Geert Bekaert in Inleiding op een nog te bedenken onderwerp, dat over de architectuur handelt, of ze zijn volstrekt naast | |
[pagina 144]
| |
de kwestie zoals Badinerende overpeinzingen over Vlaamse en andere intellectuelen (W. van Rooy) en De les van de Verlichting (R. Mortier). Mortier denkt dat geboren zijn uit een Vlaamse vader en een Waalse moeder - een perfecte Belg dus - voldoende is om een college te mogen houden over de Verlichting waarin hij aan het slot vlug een oproep doet om zich in België voortaan te laten inspireren door de deugden die de Verlichting voorhoudt. Bij Van Rooy, die een aardig stukje eruditie etaleert, passeren alle mogelijke Europese kritische denkers de revue en over de Vlaamse intellectuelen tovert hij aan het eind nog snel een paar versleten clichés uit zijn geleerde hoed. Tijd voor een balans. Krijgt de lezer van De Gids met dit nummer nu een goede kijk op Vlaanderen? De helft van de artikelen draagt daar zeer zeker toe bij, de andere helft niet. Behalve over de jonge Vlaamse schrijvers mis ik ook artikelen over de golf jonge Vlaamse theatermakers die in Nederland echt furore maken, over de Vlaamse film die, in tegenstelling tot de Nederlandse in Nederland, in Vlaanderen o zo moeilijk bestaansrecht verwerft. Andere mogelijke onderwerpen hadden kunnen zijn: de schilderkunst (men zegt toch altijd dat Vlaanderen een volk van schilders is), en de media en hun ver-wevenheid met de politiek. Conclusie: het België-nummer van De Gids had veel beter gekund. Ik wil evenwel het kind niet met het badwater weggooien. Er wordt in Nederlandse en Vlaamse bladen al zo weinig over elkaar geïnformeerd, dat hierom alleen al het initiatief van De Gids toe te juichen is. Werner Duthoy De Gids, 150 (1987), nr. 9/10, te bestellen bij De Gids, Honthorststraat 40, 1071 DG Amsterdam. |
|