heeft gezocht bij de ouders van haar dode moeder, maar die zij na een sfeerzuiverende confrontatie met haar vader weer verlaat, om het oorspronkelijk ouderlijke tehuis als een natuurlijke wijkplaats weer te betrekken.
De fotografie is feilloos te noemen, maar met een fraaie reeks beelden (in onderdelen voor de hand liggende beelden) maak je nog geen film. De fotografie fungeert dan in hoofdzaak als onderstreping van de opklimmende dramatiek in een film, zij vormt de onmisbare onderlijning van een verhaal, maar vervangt het niet. Daar komt de regie voor aan bod en daar ook openbaart zich het fundamentele zwak van de film. Er is geen sprake van een innerlijke voortstuwing van het drama, dat feitelijk bestaat uit een dwingende hoeveelheid nogal willekeurig met elkaar aaneen geknoopte onderdelen. Daardoor wordt de indruk gewekt van te losse verbanden, op zich zelf soms mooi, maar beschouwd naar de totaliteit van de film te willekeurig. Het verband is er in wezenlijke onderdelen, niet in de totaliteit. Dat leidt jammer genoeg ook tot een afwijzing van de in de film gestoken waarden: de fotografie en onderdelen van de gefilmde frustraties wissen het tekort niet uit.
Na twee voortreffelijke films - Het teken van het beest en De dream - te hebben gemaakt heeft Pieter Verhoeff nu een derde speelfilm in omloop gebracht, met als titel Van geluk gesproken. De titel, overgenomen van het boek van Marijke Höweler, dat als basis voor het filmverhaal is gebruikt, wijst op een zekere ironie. Een ironie, die de gehele film door wordt gehandhaafd, maar precies beneden het peil van de humor, die voor een dergelijke creatie vereist is. Het ligt er allemaal te dik op, in de vorm van een realisme, dat de nodige eenheid in zichzelf mist. Het is een quasi realisme van de vermeende vondst maar in werkelijkheid het realisme van ‘dit kan er nog wel bij, en laten we dat niet vergeten’, zodat het resultaat een brei wordt van gebeurlijkheden.
Het wekt de indruk alsof er een jurk in elkaar wordt geflanst, die zowel simpel is als overdadig, zowel kort van rok als lang, zowel getailleerd als ruim vallend enz. Dus in wezen een onmogelijk geheel.
Een Amsterdamse volkswijk is het toneel waar zich alles afspeelt, met name in een huis waar verschillende gezinnen wonen, onder wie het tienermeisje Martje. Die Martje wordt verliefd op een vriend van haar vader, professor Leo, die voor de aandrang van de tiener bezwijkt, om haar daarna weer bot in de steek te laten. Martje kan dit niet verwerken en kiest de dood door verdrinking. In de stijl van de film, waarin nog diverse lotgevallen van anderen verbeeld worden, wordt de affaire tamelijk luchtig opgenomen - men gaat zingende (Alle mensen worden vrienden, uit Beethovens Negende Symfonie) tot de droge orde van de dag over.
Zonder de film direct mislukt te noemen, stelt zij bewonderaars van Verhoeffs vorige films toch grondig teleur.
D. Ouwendijk