algemene concept. Vakkundig en overtuigend worden de prestaties van de Mortier-directie gekoppeld aan de geschiedenis van de Munt als gebouw en instelling. Bovendien wordt een duidelijk, zij het beknopt, overzicht gegeven van al die componenten die een operatheater maken tot wat het is. Ook die worden meestal in een historisch perspectief geplaatst. Men kan op die manier dus tegelijkertijd de evolutie van het theater maken en het muziekmaken volgen, al dan niet geconditioneerd door de eisen en gebruiken van de tijd of gestimuleerd door de inspirerende persoonlijkheid en artistieke ideeën van een directeur. In dat verband keert heel dikwijls de naam Maurice Kufferath terug, die samen met Guillaume Guidé de Munt leidde van 1900 tot 1914 en er, voor zijn tijd, uitgesproken vooruitstrevende ideeën op nahield, zowel qua repertoire als qua uitvoering. Onder zijn directie werd immers veel belang gehecht aan regie en scenografie en werd opera als muziekdrama benaderd. Het is daarom niet verwonderlijk dat Gerard Mortier vooral in hem een verwante ziel vond en de nieuwe foyer in de gerenoveerde Munt de ‘Kufferathfoyer’ noemde!
Van die gerenoveerde Munt, die in november 1986 feestelijk geopend werd, zijn geen foto's opgenomen (het boek is daarvóór tot stand gekomen). Wel is de maquette van het gebouw en van het Koninklijk Salon (ontworpen door Charles Vandenhove) opgenomen en zet technisch directeur Henri Oechslin de belangrijkste stadia van de verbouwing en de daarbij nagestreefde verbeteringen uiteen. Dit gebeurt in het eerste deel van het boek, getiteld De Munt: 20 trefwoorden, waarin achtereenvolgens aan bod komen: aandenken, acteur-zanger, concert en recital, creatie, decor, directeuren, dirigenten, dramaturgie en partituur, economisch geheel, film-video-TV, gebouw en ruimte, mise en scène, Munt, omwenteling, orkest en koor, programmering, publiek, repertoire, techniek en tenslotte uitgenodigde gezelschappen.
In Het appèl van de zang geeft de internationaal gevierde Belgische bas-bariton José van Dam (sinds de Mortier-directie een geregelde gast in de Munt) het standpunt van een zanger weer voor wie opera vertolken meer is dan zichzelf en zijn stem op het voorplan plaatsen.
In De opera tweemaal verleid door het theater heeft Jean-Marie Piemme het over de relatie toneel-opera, zowel wat het vroegere repertoire van de Munt betreft (waar in de 19e eeuw de twee genres aan bod kwamen) als de benadering van opera als theater, een stelling ruimschoots geïllustreerd door het werk van het Mortier-team in de Munt en nader toegelicht door de daarbij betrokken regisseurs en zangers en dirigent Sylvain Cambreling.
In De risico's van het repertoire behandelt Reinder Pols, muziekdramaturg van de Munt, de evolutie van het repertoire en de smaak van het publiek, het belang van creaties en de vertolkingen gaande van ‘interpretatie naar radicale lectuur’. In Het instrument van de illusie beschrijft Henri Oechslin operatonelen en machinerieën en in het bijzonder het door hem ontworpen systeem om het 11 m hoge en 190 m lange geschilderde decordoek (door K.E. Herrmann ontworpen voor Luc Bondy's schitterende enscenering van Mozarts Cosi fan tutte (geruisloos) af te rollen. Een huzarenstukje!
In De rite van de zang tenslotte zet Gerard Mortier zelf zijn visie op de opera uiteen: ‘een ritueel, waarbij de kunstvormen, waarin de zanger zich beweegt, zijn mythische situatie, die hem tot het zingen dwingt, ondersteunen’. Hoe die visie zijn neerslag vindt in de door het team van Gerard Mortier in de Munt gerealiseerde opvoeringen, kan men zien aan de hand van de vele foto's (overwegend in kleur) die de atmosfeer van een opvoering uitstekend weten op te roepen.
Een volledige lijst van alle tussen november 1981 en juli 1986