volgden na de Goden en Godinnen de Afrika-serie, een serie Koppen, een serie Tuinen, ofwel Forma Natura en als laatste een serie getiteld Forma Pittura.
De Afrika-serie die ze bij Riekje Swart liet zien waren schilderijen die sterk deden denken aan patternpainting. Het schilderij was opgevuld met een lappendeken aan kleurvlakjes, waarin de figuren, botten of andere attributen als het ware verstopt waren. Het was haast niet mogelijk de figuren in het schilderij te onderscheiden. De voorstelling maakte ze in deze serie dus al meer ondergeschikt aan het schilderen, aan de kleur zelf.
Een jaar later begint ze aan de Koppen-serie, waarvan de bekendste wel de Madonna's zijn. Ze gebruikt als onderschildering bekende schilderijen uit het handboek voor kunsthistorici Janson, maar voegt daar haar eigen decoratieve elementen aan toe, ze schildert er een voile overheen: als een mededeling over onze tijd, als een poging om de portretten die ons altijd voor ogen staan en die we zien als symbolen van de geschiedenis van de schilderkunst, weer actueel te maken.
In deze serie is de voorstelling al helemaal niet meer autobiografisch, of gebonden aan haar eigen geschiedenis, zoals de Afrika-schilderijen nog duidelijk herinnerden aan haar voorkeur voor opera en de Godinnenreeks gebaseerd was op invloeden uit haar directe omgeving.
Na deze serie koppen, waaronder behalve Madonna's ook Constantijn de Grote uit het Museo Capitolino te Rome en Marat uit De dood van Marat van Jacques Louis David ontstaan de Tuin-schilderijen.
Ze maakt in 1985 een hele serie schilderijen van tuinen, ook wel getiteld Forma Natura. Ze schildert nu gewoon tuinen, wel in dezelfde techniek van verschillende lagen over elkaar, dun geschilderd. De voorstelling is sterk naar voren gehaald, maar tegelijk ook weer heel onoverzichtelijk.
Er is geen goed beeld te krijgen,
Christie van der Haak, ‘Madonna 5’, Lippi, 140 × 130 cm, 1984, collectie M. Visser in bruikleen Groninger Museum.
het beeld blijft afhangen van de compositie van de elementen en de kleuren op het vlak. De voile die nog over de koppen hing verdwijnt langzaam. Er blijven bovendien stukken in het schilderij enkel beschilderd. Binnen het schilderij bestaan verschillende soorten van schilderen, en bovendien ook verschillende stijlen. Christie van der Haak lijkt zich niets aan te trekken van de trends die er bestaan of de stijlvorm die op een bepaald moment populair is. Ze voegt stijlen samen op een heel natuurlijke en schijnbaar vanzelfsprekende manier. Ook kleuren en manieren van schilderen gebruikt ze in één schilderij alsof ze ons wil voorhouden dat alles in deze tijd kan en dat er geen selectie meer gemaakt hoeft te worden. Specialismen zoals abstracte kunst of figuratieve, constructivistische kunst of conceptuele kunst hebben blijkbaar niet haar interesse. Ze is alleen geïnteresseerd in het voorkomen van het schilderij zelf. In het effect dat de compositie heeft en dat de kleuren zullen hebben als het schilderij af is. In een interview uit 1984 zegt ze dan ook dat ze soms het gevoel heeft alsof ze bloedarmoede heeft als ze thuiskomt uit haar atelier. Alsof alles uit haar gezogen is. De schilderijen gedragen zich als parasieten, ze zuigen de kleuren en de energie die in haar is eruit.
Je zou de schilderijen van Christie van der Haak kunnen zien als een enorm patroon dat doorloopt tot in het oneindige. Je kan het ook zien als een uitvergroting van het hele kleine. Zoals een korrel die je onder een microscoop legt en die uiteenvalt in honderden kleurtjes.
Je kan de schilderijen zien als