Het model dat de Foyer voorstaat voor de opvang van immigrantenkinderen in het Nederlandstalige basisonderwijs (K.O. en L.O.) te Brussel, is dat van een langzame integratie, waarbij vooral in de beginjaren (kleuteronderwijs en twee eerste jaren van het lager onderwijs) zoveel mogelijk belang gehecht wordt aan het behoud en de versteviging van de eigen culturele identiteit (en impliciet de moedertaal). Geleidelijk wordt het Nederlands (T2) geïnjecteerd op de moedertaal (T1) verworvenheden bij het kind, en het gaat daarbij een steeds grotere plaats innemen. Ondertussen draagt het kind een elementaire kennis van het Frans als ‘taal van de straat’ met zich mee. Dit leidt tot het volgende profiel:
K.O.: 50% als etnisch-culturele groep apart in T1.
50% samen met de Vlaamse kinderen in het Nederlands.
L.O.-1e jaar:
60% apart in T1 voor de basisvakken
30% apart in T2 ‘als specifiek T2 onderricht’
10% belonende integratie-activiteiten samen met de Vlaamse kinderen, in het Nederlands.
2e jaar:
50% apart T1
20% apart in T2 ‘als specifiek T2 onderricht’
30% integratie-activiteiten + wiskunde, in het Nederlands.
van het 3e jaar af:
90% alle kinderen samen in het Nederlands 3 à 4 uren T1 apart + gezamenlijk intercultureel lesvak
enkele uren Frans per week.
Een bijkomende precisering: terwijl de immigrantenkinderen in hun moedertaal (T1) evolueren, ontwikkelen de Vlaamse kinderen hun Nederlands op hun eigen niveau.
Op de vraag of de immigrantenkinderen aan het eind van de lagere school binnen deze biculturele formule voldoende Nederlands kennen om volwaardig naar het Nederlandstalig secundair onderwijs over te stappen, wordt kort ingegaan bij de verwijzing naar de evaluaties.
Wat nu de participatie van de immigrantenkinderen betreft, in aantallen uitgedrukt, kan men vaststellen dat in '87-'88, na zes jaar activiteiten, 310 immigrantenkinderen via vijf projectscholen (2 met Italiaanse, 1 met Spaanse, 1 met Turkse en 1 met Marokkaanse kinderen) in het Vlaams-Brussels onderwijs geïntegreerd zijn. Ter precisering: in het Nederlandstalig Brusselse basisonderwijs gelden gunstige klasbevolkingsnormen. Een klas van 10 à 15 kinderen is er geen uitzondering. De Italiaanse projectkinderen die als eersten gestart zijn, volgen nu al allen Nederlandstalig secundair onderwijs. Niets wijst erop dat het model hen, wat de Nederlandse taalverwerving betreft, schade berokkend zou hebben. Daarnaast beheersen ze het Frans zeer goed en de moedertaal vrij goed. Wat de typische zaakvakken betreft, is er geen achterstand, eerder integendeel.
Het zijn vooral financiële en administratieve redenen die een uitbreiding in de weg staan. Te noteren valt dat een aantal vaardigheden, verworven in deze projecten, via de Foyer v.z.w. naar andere scholen overgedragen worden, o.a. waar het het werken betreft via differentiërende ‘Nederlands als T2’activeringsactiviteiten bij zowel Franstalige Belgische als andere anderstalige kinderen.