| |
| |
| |
De panda's van de pers
Over opinieweekbladen in Vlaanderen
Luc Huyse
LUC HUYSE
werd geboren in 1937 te Heule. Studeerde Politieke en Sociale Wetenschappen aan de K.U. Leuven. Is hoogleraar aan de rechtsfaculteit van de K.U. Leuven. Publiceerde over politiek. Recent verscheen ‘De gewapende vrede. Politiek in Belgié na 1945’ en ‘De verzuiling voorbij’.
Adres: Berkenlaan 8, B-3202 Linden
De Vlaamse opiniepers verloor sinds 1983 vijf weekbladen: Spectator, De Zwijger, Topics, De Nieuwe en Links. Wie de sterfgevallen zo op een rijtje opgesomd ziet, merkt dat bijna geen enkele opiniestroming gespaard bleef. Drie van die weekbladen hadden bovendien een respectabele leeftijd: Links was 28 jaargangen oud, De Nieuwe en Spectator elk 22. De andere waren erg jong: De Zwijger bleef slechts 125 nummers aan de praat, Topics haalde met vallen en opstaan ternauwernood zijn vierde jaargang.
Bij het heengaan van deze bladen zijn sombere geluiden te horen geweest. Men sprak van een ernstige beschadiging van het pluralisme. Zelfs werd gezegd dat ook de democratie gevaar liep. Was deze diagnose wel gerechtvaardigd? Dat is de vraag waarop ik met dit artikel een antwoord zoek.
| |
Een bedreigde soort?
Zo'n honderd jaar geleden telde Vlaanderen meer dan duizend weekbladen. Zij waren vaak sterk opiniërend. Vele daarvan speelden een niet onbelangrijke rol in het politieke leven, zij het meestal op het lokale vlak. Veel is ondertussen veranderd. Vandaag zijn er in Vlaanderen nog ongeveer zestig weekbladen: enkele regionale (De Weekbode, bijvoorbeeld), vele familiebladen (Flair, Panorama, TV-Express, Sport 90...) en een vijftiental periodieken die met wat goede wil tot de opiniepers te rekenen zijn. In die laatste categorie is de verscheidenheid groot: één is een satirisch blad ('t Pallieterke), drie hangen halfweg tussen wat men een informatie- en een opinieblad noemt (Trends, Knack, Humo) en er zijn de hele en de halve ledenbladen die in de krantenkiosk niet of nauwelijks te vinden zijn (De Bond, Kerk en Leven, De Volksmacht, Wij en Zeg) of wél in losse verkoop gaan (Solidair, van de PVDA, en De Rode Vaan). Goed beschouwd zijn er in Vlaanderen dus eigenlijk geen opinieweekbladen pur sang meer.
Ook elders in West-Europa gaat het niet zo goed met deze subspecies van de geschreven pers. Zelfs in Nederland waar Vrij Nederland, De Groene Amsterdammer, De Haagse Post en nog een viertal collega's samen bijna 500.000 exemplaren verkopen, doen er zwaarmoedige verhalen over hun aller toekomst de ronde.
Voor het wegkwijnen van de opinieweekbladen hier en elders zijn vele factoren verantwoordelijk. Er zijn, ten eerste, enige ontwikkelingen in de geschreven pers die de weekbladen in de slag om de lezer-koper in het defensief hebben gedrongen. Nogal wat dagbladen hebben journalistieke procédé's, die vroeger zo
| |
| |
ongeveer het monopolie waren van de weekbladpers, overgenomen: men denke in Vlaanderen aan de Focus-formule van De Morgen en aan de dossiers van De Standaard. Vaak gaat het hier om analyses waarbij de krant de tijd genomen heeft om een thema grondig uit te diepen. En dat was precies een van de grootste troeven waarover het weekblad vroeger beschikte: er was tijd en ruimte om een onderwerp rustig aan de lezer uiteen te zetten. Een nog geduchter concurrent is de weekendbijlage waarmee sommige kranten hun zaterdags gewicht aandikken. Naar vorm en inhoud is zij dikwijls nauwelijks van het weekblad te onderscheiden. Zo zie ik weinig of geen verschil tussen de weekendbijlage van de Nederlandse Volkskrant en het weekblad Vrij Nederland. Nu is het aantal mensen dat behoefte heeft aan het soort leesvoer dat opinieweekbladen brengen, beperkt. In Nederland schat men die groep lezers op iets meer dan 1 miljoen, wat overeenstemt met zowat 500.000 kopers. Dat getal groeit ook niet meer aan, zelfs niet bij een gestadige toename van de scholingsgraad in de bevolking. Wie zijn leeshonger kan stillen met de extrakaternen van een krant, zal vermoedelijk het weekblad afvallig worden. Zoiets tast uiteraard het marktaandeel van de opinieweekbladpers aan. Bij de andere buur, de maand-bladen, is ook beweging waar te nemen. In Vlaanderen hebben de meeste onder hen een metamorfose ondergaan. Zij sluiten met hun thema's nu dichter bij de actualiteit aan en schuwen niet langer een journalistieke aanpak: foto's, luchtige lay-out, prettige titels. De ‘oude mannetjes’ van de geschreven pers zien er bijgevolg een stuk jonger uit. Daarmee zijn ook zij dichter in de buurt van de weekbladen gekomen. Er is een derde kaper op de kust: het, vooral dan politieke, non-fiction boek. Wie op zoek was naar achtergrondinformatie over politiek in ruime zin, was tot zo'n tien, vijftien jaar geleden grotendeels aangewezen
op wat er in de krantenkiosk te koop was: dag-, week- en maandbladen. Boeken over politiek waren bij ons uitermate zeldzaam. De politici zelf schuwden het gebruik van de pen. Als ze al iets over hun bedrijf aan het papier toevertrouwden, ging het om het, liefst verre, verleden. Wat uit de academische hoek kwam, was niet zelden ontoegankelijk omdat de geheimtaal eigenlijk alleen door vakgenoten te ontcijferen was. Ook de politieke journalisten zagen geen brood in de boek-formule. Dat is al enige tijd aan het veranderen. Leidende politici, de echte en de vermeende, stellen zichzelf en hun gedachtengoed (if any) nu volop ten toon in het kijkkastje van het vlot-geschreven boek. Wel houden zij meestal niet zelf de pen vast: zij ‘geven hun woord’ of ‘laten het optekenen’. Maar vaak leest het lekker. Ook journalisten schrijven nu boeken over poli- | |
| |
tiek: verhalend, zoals M. Platel in De prinsen van Stuyvenberg, of onthullend zoals in H. de Ridders graafwerk in de Wetstraat. Zelfs vanuit de universiteit komen er leesbare publikaties over actueel-politieke onderwerpen. Het aanbod aan achtergrondinformatie is zo in nog geen tien jaar tijd vervijf-, misschien zelfs vertienvoudigd. Hoe kan een opinieweekblad daarmee concurreren? Door excerpten uit die boeken als voorpublikatie op te nemen?
De opinieweekbladen zijn in de slag om de publiciteit eveneens aan de verliezende hand. Met kleur-in-de-krant en, weer eens, de extrakaternen, hebben de dagbladen de weekbladpers een deel van het advertentie-volume ontfutseld. De weekbladen in magazine-vorm ondervinden op dat punt ook langzamerhand hinder van een nieuwsoortige ‘piraterij’: creditcardleveranciers (American Express, Diners', Eurocard... ), allerlei service-clubs en grote bedrijven bewerken hun leden/cliënten met mooi-ogende periodieken waarin zij ook publiciteit voor derden opnemen. Met het slinken van het advertentie-aandeel vermindert uiteraard ook de financiële veerkracht van de opinieweekbladen.
Wat er beweegt in de wereld van de geschreven pers bedreigt dus veelal de biotoop waarin de opinieweekbladen moeten leven. Bovendien zijn er ontwikkelingen in de audiovisuele media die hen ook pijn kunnen doen. Eerst kwamen de BRT-programma's met achtergrondinformatie (Aktueel en Panorama, om er maar twee te noemen). Later, met de spectaculaire groei van het kabelaanbod in Vlaanderen, verschenen de vele buitenlandse broers van ons eigen Panorama. Tesamen zijn ze wellicht niet in staat om de opinieweekbladen helemaal weg te vagen, maar als ik mijn informatiehonger via de beeldbuis bevredigd zie, waarom zou ik dan een weekblad kopen? Er is nog een andere evolutie. Tussen de audiovisuele media en de geschreven pers lopen meer en meer financiële en organisatorische
verbindingen: gemeenschappelijke eigenaars, joint ventures op het domein van de commerciële televisie (de ‘Vlaamse Media Maatschappij’ en de ‘Onafhankelijke Televisie Vlaanderen’, bijvoorbeeld). Hier is een flink stuk van de media-toekomst in de maak. De weekbladuitgevers zitten daarbij zeker niet op de eerste rij. En voor de echte opinieweekbladen à la De Nieuwe en Links is in deze ontwikkeling helemaal geen plaats ingeruimd. Hun financiële draagvlak is veel te smal. Zij zijn inderdaad een bedreigde soort.
| |
Een balans
Dat in Vlaanderen opinieweekbladen verdwijnen wekt verontrusting. Velen gaan er immers van uit dat een politiek systeem, dat zich met de voornaam ‘democratisch’ tooit, een grote behoefte heeft aan een ruime circulatie van ideeën, aan openbare discussie, aan een zo vrij mogelijke reflectie en opinievorming. Opinieweekbladen zijn bij dit alles, zo zegt men dan, een bijzonder nuttig, ja zelfs onmisbaar instrumentarium. Goed, maar doet men er toch niet beter aan de betekenis van de opinieweekbladpers ietwat te relativeren? Wat
| |
| |
uiteindelijk telt, is het globale pakket aan politieke informatie, reflectie en opiniëring dat in een samenleving voorhanden is. Er is, met andere woorden, aan het graf van De Nieuwe, Links en de anderen één enkele vraag te stellen: zijn in Vlaanderen de politieke berichtgeving en opiniëring in hoeveelheid, in kwaliteit en in verscheidenheid afgenomen?
Eén ding staat vast: er is bij ons anno 1988 een ruimer en kwalitatief rijker aanbod aan politieke informatie dan vijftien, twintig jaar geleden. Kijk naar de kranten, de boeken, radio en televisie: hun aandacht voor de politiek in ruime zin is niet afgenomen, eerder integendeel. De journalisten zijn nu ook beter geschoold. Onthullend schrijven over de politiek is volop mogelijk. Ook de zakelijkheid, waarmee de politici, hun drijfveren en emoties vandaag beschreven worden, heeft het politieke leven voor velen, gewone burgers dan, méér in de openbaarheid getrokken.
Een heel andere vraag is of dat aanbod de hele waaier van opinies, die Vlaanderen rijk is, wel goed weerspiegelt. En of met het heengaan van een vijftal opinieweekbladen geen nieuwe onevenwichtigheden zijn ontstaan. Dat is een complex probleem. In het publieke debat over de BRT blijkt alvast hoe uiteenlopend perceptie en evaluatie zijn. Sommigen vinden de politieke berichtgeving van de omroep zoutloos en missen juist de opiniëring. Voor anderen is de BRT te links of te rechts. Bij de kranten ligt het eenvoudiger. De Vlaamse dagbladpers is, zo men in termen van politieke families spreekt, bijna uitsluitend katholiek of liberaal. Juist daarom, zegt men, zijn opinieweekbladen zo belangrijk: met onze redelijk geschakeerde weekbladpers kon men tot voor kort retouches aanbrengen in het eentonige landschap dat de kranten creëren. En die correctiemogelijkheid dreigt nu verloren te gaan. Ik zou hierbij echter een paar kritische kanttekeningen willen plaatsen. Het lijkt me fout, dagbladen als onveranderlijke grootheden te bekijken. Er zit beweging in. Ze zijn zeker minder partijdig geworden. De figuur van de hoofdredacteurpoliticus (Jos van Eynde in Volksgazet, Frans Grootjans in De Nieuwe Gazet) is uitgestorven. In sommige dagbladen is de afstand tussen de redactie en de politieke familie waartoe de krant behoort, nu groter dan vroeger. De toenemende commercialisering van het krantenbedrijf is daar niet vreemd aan. Maar het is juist: de wereld van de dagbladen is in Vlaanderen nog steeds getekend door eenzijdigheid. Of de nu verdwenen opinieweekbladen in het verleden voldoende tegenwicht konden bieden is niet zo zeker. De grafredenaars, die het heengaan van De Nieuwe, Links en De Zwijger van commentaar hebben voorzien, hebben mijns inziens een wat idealistisch beeld van de politieke betekenis van deze meer progressieve
| |
| |
tijdschriften opgehangen. Neem nu De Nieuwe. Slechts heel even (in het begin van de jaren zeventig) heeft dit weekblad een oplage van de orde van tienduizend exemplaren gehad. Voor en na deze piek in de verkoop lag de score een stuk beneden de vijfduizend. Goed, de politieke invloed van een blad hangt niet alleen af van de omvang van zijn verkoopcijfers. Er is ook zoiets als het ruimere echoeffect: als de lezers ook opinieleiders zijn of als andere media als megafoon voor de boodschap van het blad gaan werken. Maar is dat in het geval van De Nieuwe, buiten de periode waarin zij wekelijks het Egmontpakt bestreed, ook echt gebeurd? De Nieuwe, net als Links trouwens, heeft vooral betekenis gehad als wekelijkse ruggesteun voor een kleine groep van politieke non-conformisten. Beide weekbladen
hebben verhinderd dat deze mensen in hun confrontatie met de grote politiek kozen voor de weg van de apathie of het cynisme. Onbelangrijk was dat zeker niet. Anders zou die generatie misschien helemaal verloren zijn gegaan. Nu bleef ze beschikbaar voor vernieuwend werk in de politiek. Misschien ligt daar juist het echte verlies: dat met elk opinieweekblad ook een leerschool (niet alleen voor de ‘mensen van de penne’!) en een politiek laboratorium verdwijnt.
| |
Pleidooi voor realisme
Van de Vlamingen zegt men dat ze met een baksteen in de maag op de wereld komen. Het uitdrijven van dit hinderlijke voorwerp kan slechts via het bouwen van een eigen huis. Er lopen in Vlaanderen mensen rond die onge- | |
| |
twijfeld met een opinieweekblad in de maag geboren zijn. Eén enkele keer lukt het om een levensvatbaar blad te maken (Knack, bijvoorbeeld, al beantwoordt dat niet helemaal aan het model van het opinieweekblad). Meestal loopt het niet goed af. En begint men van voren af aan. De hardnekkigheid van de weekbladstaarders dwingt bewondering af. Maar hoe realistisch is dat rusteloze zoeken? In Nederland kopen een half miljoen mensen een opinieweekblad. Vlaanderens bevolking is zo'n 40% van de Nederlandse. Dat maakt, bij een simpele overname van de Nederlandse cijfers, een potentieel van ongeveer 200.000 Vlaamse kopers. Welnu, Humo loopt op 230.000 exemplaren, Knack op 80.000; Trends zegt 30.000 kopers te hebben, De Rode Vaan spreekt van meer dan 5.000. Hoe groot is dan dat fameuze gat in de markt? Een blad moet bovendien niet alleen gelezen, maar ook geschreven worden. In Nederland is het aanbod van goede journalisten waarschijnlijk net voldoende om vier, vijf opinieweekbladen een degelijke kwaliteit te geven. Verhoudingsgewijze is de werfreserve bij ons weer zoveel kleiner.
Daarom is het misschien beter de energie, die nu naar overmoedige weekbladprojecten gaat, om te zetten in politieke druk op de beleidsmensen, die vandaag of morgen over de toekomst van de kranten en van de BRT zullen beslissen. |
|