Ons Erfdeel. Jaargang 31
(1988)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Nederlandstalige literatuur in Frankrijk: voorlopige balans en vooruitzichten
| |
1986-1987: rustige jarenTwee jaar geleden stonden we aan het einde van een korte periode waarin opeens veel was gebeurd, met als klap op de vuurpijl de wel zeer succesvolle vertaling van Het verdriet van België. Sommigen, velen misschien, dachten toen dat de tijd rijp was voor een doorbraak van de Nederlandse literatuur in Frankrijk. Welnu, deze doorbraak is uitgebleven. Er is de afgelopen twee jaar betrekkelijk weinig gebeurd, al is dat niet noodzakelijk als een slecht teken te interpreteren: er zijn namelijk ook lichtpunten. Het belangrijkste boek dat sinds 1985 vertaald is, is in mijn ogen De stille kracht van Louis Couperus, vertaald door Mevrouw Margueron en - onder de ietwat ongelukkig gekozen titel La force des ténèbres - uitgegeven door een weinig bekend Parijs bedrijf, de zgn. Editions du Sorbier. Jammer genoeg is deze publikatie zo goed als onopgemerkt gebleven. Zelf ben ik in dezelfde periode doorgegaan met het vertalen van werk van Harry Mulisch en Cees Nooteboom, met name de korte roman Twee vrouwen en de novelle Mokusei! Beide boekjes verschenen in 1986, respectievelijk 1987 bij Actes-Sud - over deze uitgeverij straks meer. Werden deze boeken, na De aanslag en Rituelen, te licht bevonden? Hoe het ook zij, de aandacht van de pers bleef in beide gevallen bescheiden; gelukkig beschikken zowel Mulisch als Nooteboom al over een klein, maar kennelijk vrij trouw publiek in Frankrijk, zodat de verkoop, hoewel niet overweldigend, toch verre van beschamend was. Ook de poëzie kwam aan bod in de vorm van een bloemlezing uit het werk van Ruiger | |
[pagina 14]
| |
Kopland, vertaald door de Nederlander Paul Gellings en gepubliceerd door Gallimard onder de titel Songer à partir. Deze uitgave werd gesteund door het Comité Littéraire van de vereniging ‘France-Hollande’. Over de weerklank in de kritiek kan ik helaas niets melden. Tot zover de Noordnederlandse letterkunde. Gelukkig werd het Zuiden niet vergeten, er is in de periode zelfs belangrijk werk vertaald. Albert Bontridder stelde samen en vertaalde een bloemlezing van hedendaagse Vlaamse dichters onder de titel Poésie flamande d'aujourd'hui. Het is een leesbaar en leerzaam boekje geworden, dat ik, mede dankzij de mooie verzorging van Actes-Sud, verkies boven de Engelstalige Pen-uitgave Poetry in Flanders Now. Verder zijn in korte tijd twee boeken van Ivo Michiels verschenen: Femme entre chien et loup (Een tuin tussen hond en wolf) en Les femmes de l'archange (De vrouwen van de aartsengel), eerste deel van de groots opgezette autobiografie, die Michiels zelf met de Franse titel Journal Brut aanduidt. In beide gevallen gaat het om werk van de begaafde Brusselse vertaalster Marie Hooghe en om uitgaven van Actes-Sud. Deze boeken hebben zeker niet de aandacht gekregen die ze verdienden. Misschien ligt het aan de schijnbaar moeilijke vorm die de schrijver vooral in zijn Journal Brut gekozen heeft; dat Michiels desondanks een boeiende verteller is, blijkt toch ook uit de vertaling overduidelijk. Tenslotte verschijnt dezer dagen - ook al weer bij Actes-Sud - een minder bekende roman van Hugo Claus, La Honte (De Schaamte), in de vertaling van Alain van Crugten. Alles bij elkaar zeker geen karige oogst, maar geen van de hier genoemde vertalingen gaf aanleiding tot een markante literaire gebeurtenis, zoals dat in de voorgaande periode nog het geval was geweest met Het verdriet van België en, zij het in mindere mate,
Louis Couperus (1863-1923).
ook met De aanslag. Overigens is het succes van de laatste twee boeken als het ware bevestigd door hun opname in een goedkope pocketreeks (Presses-Pocket), een ‘eer’ die daarvóór zeer weinig Nederlandse boeken te beurt was gevallen.Ga naar eindnoot(1) Een ander positief verschijnsel is de belangstelling die Actes-Sud de laatste twee jaar voor Nederlandstalige literatuur heeft getoond. Deze kleine, maar gerenommeerde uitgeverij, die in het Zuidfranse Arles is gevestigd, heeft sinds haar oprichting in 1978 een consequent beleid gevoerd van ‘ontginning’ van minder bekende literaire gebieden en heeft met name de eigentijdse Zweedse literatuur populair weten te maken bij het Franse publiek. Van een vergelijkbare ontwikkeling voor de Nederlandstalige literatuur kan men voorlopig alleen maar dromen. In dezelfde periode heeft Calmann-Lévy, uitgever van de eerste Franse vertalingen van Mulisch en Nooteboom, zich wat terughoudender opgesteld, maar zal in de toekomst wel actief blijven. Dit komt dus neer op een verbrede basis voor publikatie van vertalingen uit het Nederlands. | |
VerwachtingenOver het bereikte in de jaren 1986-1987 kan dus verschillend geoordeeld worden: in het gunstigste geval kunnen we de periode er als een van consolidatie beschouwen; maar wij bezitten geen enkel bewijs, dat de betrekkelijke | |
[pagina 15]
| |
Rutger Kopland (o1934).
rust die de afgelopen twee jaar gekenmerkt heeft, niet de aanzet vormt tot een nieuwe periode van verslapte (vertaal) activiteit. De geschiedenis van het vertalen van Nederlandstalig werk in het Frans sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog ziet er nu eenmaal uit als een opeenvolging hoogte- en dieptepunten. Toch vallen er voor de naaste toekomst onmiskenbaar gunstige tekenen waar te nemen. De Parijse Salon du livre, die dit jaar in april wordt gehouden, biedt traditioneel de mogelijkheid om meer publiciteit te geven aan het lanceren van nieuwe boeken. Daarom heeft Calmann-Lévy besloten om tegen die tijd twee vertalingen tegelijk op de markt te brengen, nl. van de beroemde roman Hersenschimmen van J. Bernlef en van Nootebooms In Nederland. Van de laatste auteur zal Actes-Sud op hetzelfde moment de mooie novelle Een lied van schijn en wezen publiceren. Dit gelijktijdig verschijnen van beide boeken van Nooteboom is trouwens ook inhoudelijk te rechtvaardigen omdat ze grotendeels hetzelfde thema behandelen - de problemen van het schrijven en in het bijzonder de fictie. Ook in het voorjaar 1988 en waarschijnlijk omstreeks dezelfde tijd als deze ‘Salon’ zullen de Editions du Seuil Lettres de Westerbork van Etty Hillesum publiceren. Het gaat hier om een vertaling
Ivo Michiels (o1923) (Foto Ludo Geysels).
van de brieven die in Nederland in 1982 verschenen onder de titel Het denkende hart van de barak (gelukkig is deze titel in het Frans niet gehandhaafd!). Een complete vertaling van Etty's dagboeken en brieven naar de goede, wetenschappelijk verantwoorde uitgave van 1986 is op korte termijn niet voorzien, maar lijkt gezien het succes dat Etty's geschriften ook hier genieten, niet ondenkbaar. De vertalingen van deze vier boeken zijn al grotendeels klaar. Verder lijkt het ons een bijzonder verheugend feit, dat Calmann-Lévy, een bedrijf dat doorgaans een - op zijn zachtst gezegd - bedachtzaam beleid voert, een nieuwe Nederlandse auteur in zijn fonds opgenomen heeft, en wel J. Bernlef. Van zijn laatste roman Publiek geheim zijn de rechten al gekocht, zodat verschijning in Frankrijk in de loop van 1989 verwacht mag worden. Daarnaast werkt Calmann-Lévy aan een ambitieus project, nl. de vertaling van de nieuwe uitgave van De dagboeken van Anne Frank, die in 1986 bezorgd werd door het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Ook hier valt verschijning op zijn vroegst in het voorjaar 1989 te verwachten. Bij Actes-Sud begint zich een niet minder gunstige ontwikkeling af te tekenen. Deze uitgever heeft de laatste maanden zijn fonds aan- | |
[pagina 16]
| |
zienlijk uitgebreid, o.a. met werk van Hella Haasse - de historische roman Een nieuwer testament, waarvan de vertaling, van de hand van Mevrouw A.M. de Both-Diez, al klaar ligt en waarschijnlijk ook binnenkort zal kunnen verschijnen -, Maarten 't Hart - De Jacobsladder, dat vermoedelijk ook in de loop van 1988 het Franse publiek zal kunnen bereiken - en voor het eerst na een onderbreking van ruim vijfentwintig jaar een paar titels van W.F. Hermans, met name de novelle Het behouden huis en de roman Nooit meer slapen; ook het pas verschenen Een heilige van de horlogerie schijnt dezelfde uitgever te interesseren. Een ‘nieuwe aanwinst’ van Actes-Sud is ook de Vlaamse schrijfster Monika van Paemel, wier grote roman De vermaledijde vaders binnen afzienbare tijd vertaald zal worden. Daarnaast zal de Zuidfranse uitgever uiteraard doorgaan met het publiceren van werk van schrijvers die bij hem al langer onderdak hebben gevonden, zoals Mulisch (Hoogste tijd), Nooteboom (een bundel reisverhalen?), Michiels, Claus, enz. Overigens schijnen andere uitgevers zich niet onbetuigd te willen laten: Seuil toont belangstelling voor het werk van F. Springer, terwijl met Julliard besprekingen worden gevoerd, waarvan men het resultaat nog moet afwachten. Als al deze plannen daadwerkelijk uitgevoerd worden - en in de meeste gevallen zie ik geen enkele reden, dat te betwijfelen - kunnen de komende twee jaren inderdaad een belangrijke periode worden, waarin de Franse lezer op iets grotere schaal kennis zal mogen nemen van Nederlandstalige werken. Betekent dit, dat de ietwat mythische ‘grote doorbraak’ weer binnen afzienbare tijd verwacht mag worden? Van zulke voorspellingen zal ik mij hier zorgvuldig onthouden, al was het maar omdat een dergelijke doorbraak ondenkbaar is zolang een paar nijpende problemen geen oplossing hebben gevonden. Nu betreffen deze
Etty Hillesum (1914-1943).
problemen tamelijk fundamentele zaken, zoals de plaats en het beeld van de Nederlandstalige literatuur in de Franse media, de houding van de Nederlandse uitgevers en de feitelijke omstandigheden van de produktie van vertalingen, met andere woorden het gebrek aan (goede) literaire vertalers. | |
ProblemenIn het voorgaande heb ik het herhaalde malen betreurd, dat recentelijk vertaalde boeken - waaronder zeer waardevolle - maar weinig weerklank in de media hebben gevonden. Het is zonder meer een feit, waar wij voorlopig rekening mee dienen te houden: het Nederlandstalige boek wordt nog teveel als ‘quantité négligeable’ beschouwd. Hiervan hebben wij begin 1986 weer een mooi voorbeeld mogen aanschouwen: de prachtige film van David Lean, A Passage to India, leidde terecht tot een herontdekking van de gelijknamige roman van E.M. Forster, maar De stille kracht van Couperus, een boek waarin hetzelfde thema, weliswaar in een ander verband maar met evenveel talent en scherpzinnigheid behandeld wordt, werd eenvoudig doodgezwegen. Dit is overigens slechts een onderdeel van een breder probleem, waar men niet alleen in Frankrijk mee te kampen heeft: het ontbreken van een degelijke journalistieke voorlichting op literair gebied. In de grote media - dagbladpers, | |
[pagina 17]
| |
J. Bernlef (o1937).
algemene weekbladen, radio en televisie - heerst een verregaand conformisme; van de honderden boeken die elke maand verschijnen wordt een tiental (van steeds dezelfde schrijvers) overal besproken en de rest krijgt met enig geluk slechts hier en daar wat kruimels. Hoe kan men in deze omstandigheden wat meer aandacht voor een vertaling verkrijgen? Voornamelijk, denk ik, door het geduldig opbouwen van persoonlijke contacten met sommige critici, iets wat niet alleen tijd en moeite kost, maar meestal ook medewerking vereist van een enthousiaste uitgever. En ook door anderszins het spel mee te spelen, d.w.z. door het desnoods kunstmatig creëren van ‘gebeurtenissen’, die vanzelf de aandacht zullen trekken. Zo'n gebeurtenis kan tot stand gebracht worden door het gelijktijdig verschijnen van een stuk of vier vertalingen, of b.v. door het houden van een ‘Week van de Nederlandse cultuur’ waarbij schrijvers, vertalers, journalisten e.d. uitgenodigd kunnen worden. Aan een dergelijke manifestatie wordt op dit ogenblik inderdaad gedacht; zij zou in het najaar 1988 in Arles kunnen worden gehouden. Als dit plan verwezenlijkt wordt, kan de belangstelling voor Nederlandstalige literatuur een nieuwe impuls krijgen. Soms is men geneigd zich af te vragen of deze belangstelling vanuit Nederland wel voldoende aangewakkerd wordt. Ik doel hiermee
Hella S. Haasse (o1918).
op de houding van sommige Nederlandse uitgevers - gelukkig zijn er uitzonderingen - die óf weinig selectief te werk gaan en geïnteresseerde Franse collega's af en toe onder een lawine boeken bedelven, óf voor hun acties in het buitenland nog te veel uitgaan van specifiek Nederlandse situaties. Ik denk b.v. dat een boek als Voor een verloren soldaat van Rudi van Dantzig ondanks zekere kwaliteiten zijn succes in Nederland toch grotendeels te danken heeft aan de persoonlijkheid van de schrijver - immers een bekende danser en choreograaf - en daarom juist géén exportartikel is. Dergelijke misvattingen lijken mij echter een typische vorm van kinderziekte: tot voor kort waren Nederlandse uitgevers voornamelijk gewend in het buitenland te kopen, niet te verkopen. Een apart probleem vormt het vertalen zelf - de zwakke schakel in het proces van verspreiding van Nederlandstalige literatuur in het buitenland. Er zijn nog steeds te weinig vertalers op ons gebied werkzaam. Toch ziet het er de laatste tijd naar uit, dat er een soort samenwerking tot stand komt tussen Belgische en Franse vertalers. Vlaamse schrijvers worden bij voorkeur in België zelf vertaald, en wel door bekwame mensen als van Alain van Crugten, Marie Hooghe en enkele anderen, terwijl men zich in Frankrijk blijkbaar meer toelegt op het vertalen van Noordnederlandse literatuur. | |
[pagina 18]
| |
Deze feitelijke taakverdeling functioneert vrij goed, zij het dat het aantal vertalers in Frankrijk belachelijk laag blijft. De vertaalprojecten die ik hierboven genoemd heb, komen op rekening van hoogstens vier vertalers en zeker een derde daarvan zal op de ietwat vermoeide schouders van schrijver dezes komen te rusten. Onder de druk van de omstandigheden ben ik overgegaan tot samenwerking met andere vertalers (‘co-traductions’). Zo deel ik met Anne Wyvekens - medewerkster van Actes-Sud - de verantwoordelijkheid voor het vertalen van Nootebooms novelle Een lied van schijn en wezen, en werk ik samen met de jonge freelance-vertaalster Isabelle Rosselin aan het omvangrijke Anne Frank-project. Deze formule, die ik aanvankelijk niet zonder voorbehoud benaderde, lijkt mij na een paar maanden ervaring niet alleen bruikbaar, maar ook zeer efficiënt. Tevens verwacht ik van de deelnemers aan het zgn. vertaalatelier - een activiteit van het Institut Néerlandais met financiële steun van de Nederlandse TaalunieGa naar eindnoot(2) - dat zij op middellange termijn voor aflossing zorgen. De aldus opgemaakte balans mag wel contrasterend genoemd worden, maar één ding staat vast: er is al een paar jaar in Frankrijk een zekere beweging ontstaan rond de Nederlandstalige literatuur, er gebeurt iets, en deze activiteit moet vroeger of later wel (al of niet bescheiden) vruchten afwerpen. Nu lijkt mij dit niet zonder belang voor de positie en het aanzien van de neerlandistiek op Franse universiteiten; hiermee kom ik natuurlijk terug op mijn aanvankelijke vraag. Vertalingen kunnen een grote rol spelen omdat ze bijdragen tot beeldvorming van de Nederlandse of Nederlandstalige cultuur bij een breed publiek. Nu is het ontbreken van enig duidelijk beeld van deze cultuur een van de grootste, welhaast onoverkomelijke moeilijkheden waar wij telkens mee geconfronteerd worden. Bij het begin van elk academiejaar moeten wanhopige docenten weer eens uitleggen aan nieuw aangekomen
Monika van Paemel (o1945).
studenten (die doorgaans toch niet zó onwetend zijn als boze geesten wel eens beweren) wáár en door wié Nederlands gesproken wordt. Dit is bij mijn weten met geen andere Europese taal het geval. Wij mogen niet rusten voordat de Nederlandstalige cultuur dezelfde erkenning heeft gevonden als, laten we zeggen, de Zweedse, al is daar misschien werk mee gemoeid voor een paar generaties... Maar deze erkenning zal in ieder geval primair van het publiek, de maatschappij moeten komen, niet van een academische wereld die ontwikkelingen immers met waardige, bedaarde tred volgt, maar daar nooit zelf de (eerste?) aanzet toe geeft. (Toespraak, gehouden op 14 november 1987 te Parijs, ter gelegenheid van de tweejaarlijkse bijeenkomst van docenten Nederlands in Frankrijk.) |
|