| |
| |
| |
[Gedichten]
Cees Nooteboom
Bogota
Ik zeul dit ontdane leven met me mee
als een visser zijn net over de oever,
zwaar van het water en van dode vissen
voor het spoor van hun eigen bloed.
Zo word ik wakker in de vreemde steden,
hoor hoe de haan voor de derde maal wordt geslagen
omdat hij in het duister een licht zag.
Het verdriet schuwt mij niet.
Ik bezweer het met te grote woorden.
Vierkante kisten met stilte staan rond mijn bed,
Maar die stilte heeft stekels
en doet een pijn die niet meer overgaat.
De stilte effent het pad waarover de boodschapper rondgaat
die zegt dat het 's ochtends weer nacht wordt.
ik kam mijn gebeente, bundel het bij elkaar,
treed aan voor nog een passage, stap in het water,
Uit: Vuurtijd, Ijstijd, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1984, p. 26.
| |
| |
| |
Verjaardag 1-5
Verjaardag 1
Naakt op de rots is zij voor hem een raadsel
zoals de schil op het bord de vrucht is en toch niet,
zoals hij blijft kijken en haar toch niet ziet,
twee onbekenden die elkaar goed kenden,
verrieden, roofden, troostten en verrieden.
Want wast de zee de rotsen?
Of wassen de rotsen de zee?
2
Zij is een huls van vlees die stilligt op een steen,
een vlinder met een vlinder om zich heen,
en hij is iets dat wegdrijft en weer terugkeert,
liegt, breekt en streelt, liegt, wegdrijft en weer terugkeert.
3
Zij herkennen elkaar op de foto's
twee toeristen met rugzak en zonnebrillen
rondtrekkend in elkanders leven:
Dracula de beminde met zijn maagdelijke non.
Maar niemand stierf aan de tanden.
En niemand stierf aan het licht.
4
Zo vergaat weer een zomer in het huis van de stilte.
Hitte, stenen en sterren boetseren hun gedachten.
Ze berekenen het seizoen, de vrienden, de kansen,
en praten over gedichten en geld.
In de verte slaapt de zee aan zijn ketting,
| |
| |
5
Nu, meer dan ooit, tellen de uren:
de mot vliegt verblind uit de schaduw,
de hagedis wacht tegen de muur,
de slak eet de plant, de spin eet de vlieg,
de uil zit versteend in zijn sneeuwwitte masker
iedereen eet en wacht, iedereen wacht
tot de avond voorbijgaat als een leven
tot het leven voorbijgaat als een avond
en de dood er op volgt als een nacht.
Uit: Vuurtijd, Ijstijd, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1984, pp. 69-73.
| |
| |
| |
Rotswand
Ik ben hier nog geen uur,
en toch noem je me eeuwig.
Jouw eeuw is mijn seconde.
Terwijl jij denkt dat ik hard ben
Wij zijn beiden in woorden verborgen,
maar we benoemen hetzelfde.
Omdat jij zo kort duurt duur ik lang,
maar er is geen verschil.
lang voor jij er niet was,
en eens verdwijn ik, vergruisd en verpulverd,
net als jij, gerafeld, verwijderd,
In mijn trage versteende gedachten
Uit: Vuurtijd, IJstijd, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1984, p. 47.
| |
Zij is vogels
en zonder rozen geworden.
koud is de wind in het gras
lager heeft pijn en moet groeien
lager groeit oud en moet sterven
vogels vliegen hoog over.
lager is zwaar, kan niet vliegen.
armoedig van altijd sterven
Uit: Vuurtijd, IJstijd, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1984, p. 253. |
|