Ons Erfdeel. Jaargang 30
(1987)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 701]
| |
Het scheppend mimetisme van August Willemsen
| |
[pagina 702]
| |
August Willemsen (o1936).
Een eerste stap naar een grotere bekendheid van de Portugese literatuur wordt uiteindelijk gezet in 1970, wanneer het boek Meesters der Portugese VertelkunstGa naar eind(3) verschijnt, bijna geheel vertaald door August Willemsen, die het jaar daarop zijn doctoraal Portugees haalt. Het voorwoord, eveneens van de hand van Willemsen, is in zekere zin uitzonderlijk, want het is bij mijn weten één van de weinige teksten - uit die tijd, zo niet de enige, (van een Nederlands auteur) waarin een kritische visie gegeven wordt op de eigentijdse Portugese literatuur en waarin tegelijkertijd het belang dat ten onrechte aan enige kopstukken werd toegekend gerelativeerd wordt. De bundel werd evenwel, misschien omdat de verhalen erin niet boven de middelmaat uitkwamen of omdat het voorwoord niet fel politiek gekleurd was - zoals indertijd bon ton of zelfs vereist was - zonder geestdrift ontvangen, behalve dat een enkele recensent wees op de kwaliteit van de vertaling. Meesters der Portugese Vertelkunst is het begin van August Willemsens carrière als vertaler, een carrière die hem niet alleen een eerbiedwaardig aantal successen heeft opgeleverd, en een opvallende plaats onder de Nederlandse vertalers, maar die ook heeft bijgedragen tot een betere, wijder verbreide kennis van de Portugese en Braziliaanse literatuur in Nederland. Ik ken August Willemsen nu meer dan twintig jaar, bijna net zo lang als wij collega's zijn op het Portugees Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. Wellicht beïnvloedt dit, en het feit dat hij de vertaler is van een groot deel van mijn in Nederland gepubliceerde werk mijn mening over hem maar ik kan zijn werk daardoor ook naar waarde schatten met een kennis van zaken die verder gaat dan de blote vaststelling dat August Willemsen een vertaler is die zijn vak verstaat. Wat mij onmiddellijk verraste in zijn vertaling van Waar die andere God woontGa naar eind(4) was dat hij niet alleen zorgvuldig was in zijn woordkeus en zijn stijl, maar dat hij bovendien zozeer in de huid van de schrijver kon kruipen dat het voor deze laatste, wanneer hij een passage in het boek moet opzoeken, niet uitmaakt of hij het origineel dan wel de vertaling raadpleegt. Op het eerste gezicht lijkt het misschien dat het hier een gelukkige samenloop van omstandigheden betreft, of het gevolg van een samenwerking die, zoals ik hierboven reeds opmerkte, al ruim twintig jaar oud is. Dat is echter niet het geval. Lezing van al zijn andere vertalingen levert een identiek resultaat op: het is steeds een perfecte herschepping van het oorspronkelijke werk. En of het origineel nu Portugees is of Braziliaans, poëzie of proza - ondanks de gangbare en helaas vaak juiste bewering dat een vertaling in het beste geval niet meer is dan een echo, is de Nederlandse versie in dit geval een dubbelganger van het vertaalde werk. Een dergelijke | |
[pagina 703]
| |
eigenschap is zeldzaam bij een vertaler, en veronderstelt meer dan de perfecte beheersing van beide talen, of wat men wel eens ‘aanleg’ noemt. Stellig spelen hier nog vele andere factoren een rol, die - in mijn arbitraire veronderstelling - uiteenlopen van August Willemsens kennis op het gebied van de muziek tot zijn hartstocht voor het toneel. Hoewel beeldspraken en vergelijkingen altijd riskant zijn, denk ik dat ik het er wel op kan wagen te beweren dat Willemsen niet zozeer vertaalt als wel een soort ‘Nederlandse spiegel’ voor het oorspronkelijke werk plaatst, waarin hij dankzij zijn talent een spiegelbeeld kan laten verschijnen dat identiek is aan het origineel en er tegelijkertijd van verschilt, en dat zo'n overtuigingskracht heeft dat ook lezers die geen Portugees kennen voelen dat in deze ‘weerspiegeling’ het oorspronkelijke werk in zijn geheel en onvervormd aanwezig is. Het eerste bewijs van zijn superioriteit als vertaler gaf August Willemsen met De koning der aardeGa naar eind(5), van de Braziliaan Dalton Trevisan, een schrijver van relatief onbekende, maar magistrale verhalen. Groter dan de stilistische hindernissen die de vertaler moest overwinnen - Trevisan heeft een voorkeur voor woorden die heftige emoties weergeven, maar schrijft tegelijkertijd uiterst kaal en beknopt - was het probleem dat hij equivalenten moest vinden voor situaties waarvan de tegenhangers in de Nederlandse maatschappij niet meer bestaan, of die daar slechts gelden als buitensporigheden. Op het eerste gezicht lijkt het onmogelijk om zonder belachelijk of pompeus te worden in een zo verschillende taal en naar een maatschappij die zich zo anders ontwikkeld heeft de bijzonderheden over te brengen van Trevisans favoriete onderwerp: de echtelijke oorlog op z'n Braziliaans. Willemsen slaagt erin dit wonder te volbrengen. Het is niet onmogelijk dat de Nederlandse lezer het gevoel heeft getuige te zijn van archaïsche gebeurtenissen die soms van een dierlijk primitivisme zijn, maar nooit heeft hij de indruk dat het buitenissig is omdat de vertaler de kunst beheerst hem een getrouw evenbeeld van de kunst van de schrijver te bieden en hem op hetzelfde niveau plaatst als de lezer van het oorspronkelijke werk. Wellicht kan hier ook worden gewezen op éen van de verrijkende mogelijkheden van een bekwame, met talent gemaakte vertaling: de lezer van het originele werk kan meestal slechts kennis nemen van een meer of minder artistieke visie op zijn eigen wereld, maar de lezer van de vertaling kan in twee werelden doordringen. Het spaarzame gebruik dat men in de Nederlandse taal en cultuur maakt van superlatieven zou voor mij een excuus kunnen zijn om mij uit te drukken met de eentonige terughoudendheid, vlees noch vis, die de plaatselijke omstandigheden vereisen. Bovendien, over een collega spreken in superlatieven is wellicht gemeengoed in necrologieën, maar wanneer de aldus geëerde nog leeft, laadt men licht de verdenking op zich een bruinwerker te zijn. Omdat ik echter mijzelf ken, en vertrouwen heb in de mening welke degenen die mij kennen over mij koesteren, denk ik dat ik mij een moment kan bevrijden uit het corset van zeden en gewoonten, het risico kan nemen, en superlatieven gebruiken waar die mij op hun plaats lijken. Nadat Willemsen de moeilijkheden van het vertalen van Trevisan had overwonnen, begon hij aan een driestere, nog moeilijker onderneming, waarvan de uitkomst indertijd slechts door een beperkt aantal lezers naar waarde kon worden geschat: de vertaling van de Primeiras estóriasGa naar eind(6) van João Guimarães Rosa. Guimaráes Rosa is éen van de grote schrijvers van de Portugese taal, nu al éen van de klassieken van de Braziliaanse letterkunde, maar hij wordt ook beschouwd als vrijwel onvertaalbaar, niet alleen om wat ik zijn ‘typische Braziliaansheid’ zou willen noemen, maar ook omdat hij een eigen taal heeft geschapen, die | |
[pagina 704]
| |
het lezen van zijn werk buitengewoon moeilijk maakt. Andere vertalers, in de Verenigde Staten, in Frankrijk en in Duitsland worstelden met de moeilijkheden van Guimarães Rosa, en kwamen met aanvaardbare of zelfs briljanteGa naar eind(7) vertalingen, maar de lezer die zich een beeld wil vormen van de superieure virtuositeit van Willemsen, zowel stilistisch als op het gebied van het vocabulaire, raad ik oprecht aan De derde oever van de rivier (6) te lezen. Deze tekst alleen zou voldoende zijn om het truïsme te bevestigen dat het Nederlands even plooibaar, geraffineerd en elegant is als welke andere taal ook. Het is uitsluitend een kwestie van de kwaliteiten van de gebruiker. Opmerkelijk zijn in deze vertaling verder nog de neologismen en de zinswendingen waarmee Willemsen het Nederlands verrijkt, maar indachtig de oude wijsheid over de schoenmaker en zijn leest acht ik, als buitenlander, het niet aan mij om hierover mijn mening te geven. Tot dat moment had August Willemsen uitsluitend proza vertaald, met uitzondering van een paar gedichten van de Portugese dichter Mário Cesariny de Vasconcelos voor Poetry International in Rotterdam, in 1974. Het proza, zelfs dat van Guimarães Rosa met zijn helse moeilijkheden, of de kale teksten van Trevisan, laat de vertaler altijd nog een zekere manoeuvreerruimte die, hoe beperkt ook, hem slechts zelden het gevoel geeft dat hij geen uitweg kan vinden. Bij het vertalen van poëzie ligt dat anders. De vereisten op het gebied van metrum en rijm, de manifeste en verborgen betekenissen, de veelheid van niveaus en interpretaties maken dat het vertalen van gedichten eisen stelt waarvan slechts zij zich bewust zijn die ooit een dergelijk werk ter hand hebben genomen. Het lijkt me overbodig hier de belangstelling in herinnering te roepen waarmee August Willemsen vertaling van de gedichten van Pessoa werd ontvangen, en de invloed die de Portugese dichter zo kreeg op het Nederlandse publiek en de Nederlandse poëzie. Dat datzelfde publiek de kunst van de dichter niet los ziet van het talent van de vertaler lijkt me een grotere beloning dan de officiële erkenning die in 1983 haar uitdrukking vond in de toekenning van de Martinus Nijhoffprijs. Ruimtegebrek dwingt mij tot beknoptheid, en een blik op Willemsens bibliografie zal de lezer er denkelijk van overtuigen dat voor een kritisch oordeel over het door hem in de laatste zeventien jaar geschapen oeuvre eerder een boekwerk nodig is dan een inleidende verhandeling. Daarom ga ik voorbij aan een groot aantal andere vertalingen van poëzie en proza, aan belangrijke namen als Drummond de Andrade, João Cabral de Melo Neto, Manuel Bandeira, om stil te blijven staan bij Machado de Assis, wiens Posthume herinneringen van Brás CubasGa naar eind(8) in 1983 verschenen als eerste deel van een reeks boeken die de belangrijkste werken van deze vooraanstaande 19e eeuwse Braziliaanse schrijver omvat. Machado de Assis is niet bepaald mijn lievelingsschrijver, maar dat is alleen een persoonlijke eigenaardigheid en heeft niets te maken met de waarde van zijn werk. Omdat ik zijn romans heb gelezen in een levensperiode waarin mijn jeugd mij weinig of in het geheel niet ontvankelijk maakte voor de problemen van zijn personages, of voor een humor die ik ook nu nog zouteloos vind, bleef Machado de Assis voor mij een schrijver die je niet herleest. Uit plichtsbetrachting, voor mijn werk (hoewel men dit soort plichten licht kan verzaken), maar ook uit nieuwsgierigheid legde ik mij op om de Posthume herinneringen van Brás Cubas te herlezen, en kwam tot de verrassende, later door de lectuur van de overige romans en verhalen bevestigde slotsom dat het wereldbeeld en de humor van Machado minder te maken hebben met het Brazilië waarin hij leefde dan met Nederland, waar hij nooit is geweest. Toen ik hem in vertaling herlas, in de waan een oorspronkelijk | |
[pagina 705]
| |
werk te lezen, begreep ik een tweede reden voor de golf van sympathie die zijn werk teweegbrengt bij de Nederlandse lezers: net als bij Pessoa, Rosa of Trevisan herschept August Willemsen - met bezetenheid (opzettelijk gebruik ik hier dit woord in de plechtige zin die men er in de magie aan toekent) het werk in een andere taal (dankzij zijn mimetisch vermogen). Zonder het vertalen te staken (waar haalt hij de tijd vandaan?) publiceert Willemsen in 1985 Braziliaanse brievenGa naar eind(9). Een gedeelte ervan deed jarenlang de ronde onder vrienden, en ik herinner me dat ik tot degenen behoorde die de schrijver aanmoedigden ze te laten uitgeven, zowel vanwege de stilistische kwaliteiten ervan als om de persoonlijke visie op een land dat voor Nederlanders misschien niet meer uitsluitend het land is van papegaaien en koffie, maar nog steeds niet veel meer betekent dan carnaval en mulattinnen. Dit boek is voor mij persoonlijk om twee redenen belangwekkend: omdat ik Brazilië eerder heb leren kennen dan Willemsen, en omdat ik (wellicht omdat ik een Portugees ben) een ander beeld van het land heb dan hij. De verschillen zijn echter geringer en oppervlakkiger dan men zou verwachten, en met uitzonderingen van sommige aspecten van de betrekkingen tussen de geslachten, de gevolgen van de alcohol en bepaalde opvattingen over sociale verschillen kan ik heel wat bladzijden van het boek onderschrijven. De stijl van het werk is als die van de vertalingen: aangepast aan het onderwerp, elegant, de nuances van de taal worden met kennis van zaken en met smaak gebruikt. Het vertoon van eruditie, hier en daar, stoort waarschijnlijk alleen mij; de Nederlandse lezer weet hiervoor in het algemeen wél waardering voor op te brengen, omdat dit hem de troostende zekerheid geeft dat hij met een autoriteit te maken heeft. Hoewel hij dat eigenlijk niet nodig had, ontving August Willemsen met de Braziliaanse brieven zijn doop als schrijver - of juister: doopte hij zichzelf. Bij het publiek vond het boek een warm onthaal en het establishment - traag als steeds wanneer het om cultuur gaat - bekroonde het boek om de ‘debutant’ aan te moedigen die verklaarde slechts een auteur van egodocumenten te willen zijn. Hoewel de Braziliaanse brieven in zekere zin een persoonlijk getuigenis zijn, of, zo men wil, mémoires, lijkt het toch alsof Willemsen in dat boek verkiest aan de oppervlakte te blijven. Er staan wel passages in die de onmiskenbare toon hebben van iemand die op zoek is naar zichzelf, of zich zelfs geeft, maar de ervaren en oplettende lezer ziet zonder moeite door de schermen heen die Willemsen optrekt tussen hemzelf als verteller en zijn lezers. Het betreft hier echter niet een tekortkoming, eerder terughoudendheid, de aarzeling van iemand die meer te zeggen heeft maar het geschikte moment en het geëigende middel afwacht. Hoewel de Braziliaanse brieven interessant, ja zelfs fascinerend zijn, brachten zij bij mij geen overmatige geestdrift teweeg, en dat is begrijpelijk: ik ga al jaren met de schrijver om, ken zijn werk, bewonder zijn intellect, zijn uitgebreide en diepgaande kennis, en had onbewust een ander boek verwacht. Maar de recensenten, die verder van de auteur af stonden en objectiever waren, waren eenstemmig in hun loftuitingen en maakten mijn gebrek aan enthousiasme ruimschoots goed. Dit lijkt misschien op een voorzichtig voorbehoud mijnerzijds. In werkelijkheid echter wacht ik vol vertrouwen af. Publiek en kritiek juichten de Braziliaanse brieven toe, maar voor mij is dat boek een soort afleidingsmanoeuvre van de schrijver, een terreinverkenning, en bereidt Willemsen zich erin voor op een werk waarin hij afziet van het gebruik van de schermen waarop ik zojuist zinspeelde. Van dat werk hebben wij reeds een voorproefje en het is jammer dat het slechts bekend is in de | |
[pagina 706]
| |
beperkte kring van mensen die De dood in ZuidGa naar eind(10) hebben gelezen. Willemsen is voldoende op de hoogte van het werk van Pessoa en van literatuur om te weten dat een schepper, dichter of niet, slechts veinst. Ook weet hij dat, of de auteur het nu wil of niet, geen enkel persoonlijk getuigenis vrij is van een zekere dosis onoprechtheid. Daarom is het des te opmerkelijker dat hij ons in De dood in Zuid een egodocument geeft waarin het aandeel van de fantasie beperkt blijft tot het voor de kunst vereiste minimum. En de lezers die hij op talentvolle wijze de illusie gaf dat zij hem begeleidden op zijn omzwervingen en zijn intieme leven deelden, zullen tot de ontdekking komen dat de ‘Braziliaanse’ Willemsen slechts een rol speelde, zij het met overtuiging. De dood in Zuid is een fragment, maar het is zonder twijfel het beste wat August Willemsen tot nu toe geschreven heeft, en het geeft hem in de Nederlandse literatuur, die zo rijk is aan schrijvers van mémoires, een plaats die even belangrijk is als die welke hij als vertaler reeds bezette.
(Vertaling: Ger Leppers). |
|