Culturele kroniek
Literatuur
Ton Anbeek: Een nieuwe literatuurgeschiedenis
Na de oorlog. De Nederlandse roman 1945-1960 is een boek dat extra aandacht verdient omdat hier voor het eerst een meer omvattende poging wordt ondernomen een stuk ‘nieuwe’ literatuurgeschiedenis te schrijven. Het genre van de literaire geschiedschrijving was sedert de jaren zestig in diskrediet geraakt; het werd althans in de praktijk van het academische bedrijf verdrongen door merlinistische en structuralistische leesmethodes, die de nauwgezette analyse van aparte werken prefereerden boven het trekken van grote lijnen en historische samenhangen. De ‘nieuwe’ literatuurgeschiedenis die hier wordt aangeboden, heeft dan weer totaal andere uitgangspunten; ze is geïnspireerd door de lezersgerichte literatuurstudie die zich vanuit de receptieesthetica heeft ontwikkeld. Ze wordt, met de nodige zelf relativerende bescheidenheid, in een kort slothoofdstuk door Anbeek toegelicht en verantwoord, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de tekortkomingen en beperkingen van de visie die eraan ten grondslag ligt.
Anbeek heeft in zijn studie ‘voornamelijk de opkomst van het ontluisterende proza in kaart willen brengen’ (p. 146), nl. de roman van na de oorlog die het makkelijkst gekarakteriseerd kan worden in negatieve termen omdat de jonge auteurs zich dan afzetten tegen de idealen van vroegere generaties. Zijn uitgangspunt is dus beperkt. Hij kiest niet voor wat nu nog ‘leesbaar’ is gebleven, noch voor een overzicht van de toen meest gelezen of meest populaire auteurs of boeken, d.w.z. van de ‘vertellers’ van wie de meesten toch niet tot dé Literatuur zouden gaan behoren (zoals Anne de Vries, A.M. de jong, e.a.); maar wel voor ‘de literaire teksten die in de toenmalige kritiek een rol speelden’ (p. 145).
Dit leverde niet zozeer een vreemd, als wel verrassend onvolledig beeld op in vergelijking met wat een ‘gewone’ of traditionele literatuurgeschiedenis van dezelfde periode te bieden zou hebben. Opvallend is vooral, dat voornamelijk controversiële boeken centraal staan: zo de ‘gewilde landerigheid’ van de jonge Reve en Hermans, naast enkele romans van Vestdijk, Mulisch, Kossmann en Blaman. Opvallend is óók dat wordt afgezien van de behoefte een overzicht te geven van het werk van die auteurs, ofschoon Anbeek juist wél de interpretaties van de contemporaine kritiek aanvult en bijstuurt vanuit inzichten die volgen uit de latere ontwikkeling van de auteurs zelf, evenals uit later onderzoek.
Dit laatste lijkt me het belangrijkste winstpunt van de nieuwe
Ton Anbeek (o1944).
(Foto Klaas Koppe).
methode: de literatuurgeschiedenis wordt opgevat als receptiegeschiedenis en kan op die manier de eigentijdse mislezingen corrigeren aan de hand van latere interpretaties. We krijgen dus een beeld van de actualiteit van het literaire leven, mét correcties vanuit later perspectief.
Maar er is ook een apert verliespunt: op deze manier wordt baanbrekend of vernieuwend, maar in eigen tijd weinig invloedrijk werk rijkelijk ondergewaardeerd. Met het bekende voorbeeld: de tachtigers werden door hun tijdgenoten zelf nauwelijks gelezen. Of nog: de ‘impact’ die van Van Ostaijen uitging is vooral voelbaar geworden doordat de vijftigers hem ‘ontdekten’; moet de betekenis van Van Ostaijen in een overzicht van de literatuur van het interbellum daarom verzwegen of geminimaliseerd worden?