Ons Erfdeel. Jaargang 30
(1987)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Nederlands in het Franstalig hoger onderwijs in Brussel
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Inleiding‘Om in Brussel aan werk te komen moet je perfect Nederlands kennen’. De Franstalige studenten horen en zeggen zoiets vaak. Ook de ONEM (Office National de 1'Emploi) hangt grote affiches uit, waarop te lezen staat dat 90% van de betrekkingen voor tweetaligen Frans-Nederlands bestemd is. Hoe zit het nu met de behoeften en het belang van het Nederlands in Brussel? Welke eisen worden gesteld en waar liggen de problemen? Hoe zit het met de feitelijke kennis van de taal? Kan men een parallel trekken met de gevolgde opleiding? In het rapport van A. Verdoodt en L. Verbeke over de algemene behoeften aan talen in bedrijven en overheidsdiensten kunnen we veel cijfers vinden over Brussel. ‘In Brussel wordt in alle werkcategorieën in een meerderheid van de bedrijven zowel Frans als Nederlands gebruikt’.Ga naar eind(1) Bekijken we de cijfers, dan zien we dat het gebruik van het Nederlands in de bedrijven bijzonder hoog ligt voor buitendiensten (100 %), handel (94 %), secretariaat (91 %), transport (88 %), personeelsdienst (87 %), marketing, publiciteit en service (83 %), directie (82 %), produktie en onderhoud (81 %). In de overheidsdiensten constateert men een algemeen en frequent gebruik van Frans en Nederlands. De gebruikers zelf vinden voor ruim 85 % de kennis van het Nederlands belangrijk of heel belangrijk. De eisen bij sollicitatie en promotie liggen dan ook hoog: 83 % van de bedrijven stelt eisen betreffende de kennis van het Nederlands, en 72 % maakt gebruik van een taaltest; in de overheidsdiensten zijn de cijfers respectievelijk 70 % voor de eisen en 82 % voor de test. Het volgen van cursussen Nederlands wordt sterk aangemoedigd, zowel door de bedrijven (74 %) als door de overheidsdiensten (77 %). De kennis van het Nederlands in Brussel kent namelijk heel wat problemen: 48 % van de bedrijven en gemiddeld 44 % van de overheidsdiensten ondervinden moeilijkheden. Die moeilijkheden blijken in de bedrijven vooral de leessituaties te betreffen, gevolgd door de gesprekssituaties. In de overheidsdiensten gaat het voornamelijk om het spreken, waarbij het ontvangen van gasten wel tot de grootste moeilijkheden behoort. De gebruikers van het Nederlands in de Brusselse bedrijven hebben meestal universitair (26,7 %) of niet-universitair hoger onderwijs (22,7 %) gevolgd. In de overheidsdiensten is dat vooral hoger secundair onderwijs (31,8 %), gevolgd door universitair en nietuniversitair hoger onderwijs (18,2 %). Ongeveer 17 % van de geïnterviewde gebruikers heeft dan nog buitenschoolse cursussen Neder- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lands gevolgd. Anderzijds kunnen we vaststellen dat de gebruiksfrequentie van vreemde talen in het algemeen stijgt met het beroepsniveau.Ga naar eind(2) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Hoger onderwijsWe kunnen vervolgens nagaan hoe de opleiding van de Franstalige studenten in Brussel op het belang, de eisen en de moeilijkheid van de kennis van het Nederlands inspeelt. We beperken ons hier tot het hoger onderwijs, aangezien het rechtstreekser voorbereidt op de werkcategorieën waarin de vraag naar kennis van het Nederlands het hoogst ligt. We willen dus nagaan welke faculteiten of hogescholen het Nederlands in hun studieprogramma hebben opgenomen, en in welke mate. Men onderscheidt in het hoger onderwijs in België drie categorieën: het universitair onderwijs, het hoger onderwijs van het lange type van universitair niveau, en het hoger onderwijs van het korte type.Ga naar eind(3) In Franstalig Brussel bestaan in de eerste categorie: de Université Libre de Bruxelles of U.L.B., de Facultés Universitaires Saint Louis, en de Faculté de Médecine de l'Université Catholique de Louvain. Tot de tweede categorie behoren een groter aantal instellingen, zoals het Institut Libre Marie Haps, het Institut Supérieur de l'Etat de Traducteurs et Interprètes of I.S.T.I., het Institut d'Enseignement Supérieur Lucien Cooremans, het Institut Supérieur de Commerce Saint Louis, het Institut Catholique des Hautes Etudes Commerciales of ICHEC, de Ecole Royale Militaire. Onder de derde categorie, die van het hoger onderwijs van het korte type, valt een groot aantal instellingen, die een hele reeks opleidingen vertegenwoordigen. Dit onderwijs is ingedeeld in zeven richtingen: economisch, technisch, artistiek, agrarisch, sociaal, pedagogisch en paramedisch. Het wordt verstrekt als dag- of als avondonderwijs. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. TaalkeuzenDe studierichtingen die specifiek op talen gericht zijn, zoals de Germaanse filologie en licentiaat vertaler-tolk willen we hier apart behandelen. Het leek ons interessant om in deze studierichtingen de taalkeuzen van de studenten nader te bekijken. Inderdaad blijkt dan, dat deze studenten twee talen kiezen voor hun studie. De bestaande moeilijkheden om als leraar of vertaler-tolk een baan te vinden, zijn de oorzaak van de tendens om die studenten ook op het bedrijfsleven voor te bereiden. Welke talen kiezen ze dan? De richting Germaanse filologie bestaat bij ULB en voor het kandidaatsexamen ook bij de Facultés Universitaires St. Louis. In deze faculteit moeten de studenten twee talen kiezen uit een aanbod van drie, namelijk Engels, Nederlands en Duits. Zowel bij de ULB als bij St. Louis spreekt vooral de combinatie EngelsNederlands het studentenpubliek aan, met ruim tweederde van de studenten in deze studierichting. De overige combinaties, EngelsDuits en Nederlands-Duits, staan veel minder in de belangstelling. Het Duits staat, wat het aantal studenten betreft, ver achter bij het Engels en het Nederlands. Op de hogescholen voor vertalers en tolken eist het Engels ook weer het leeuwedeel op. In het IESLC (L. Cooremans) is het Engels zelfs verplicht in alle combinaties. In het Institut Libre Marie Haps en het ISTI kunnen de studenten zelf twee talen combineren. De keuze omvat Engels, Nederlands, Italiaans, Russisch, Duits en Spaans. Men stelt echter vast dat de twee systemen tot hetzelfde resultaat leiden: een ruime meerderheid van de studenten kiest voor de combinatie EngelsSpaans. Na Engels en Spaans valt de keuze op Duits en Nederlands, met minder dan 15 van de keuzen voor elke taal. Hieronder volgt een vergelijkende tabel voor de academiejaren 1984-1985 en 1985-1986, met de keuzen van de studenten van het Institut Supérieur de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
l'Etat de Traducteurs et Interprètes of IS TI, en het Institut Libre Marie Haps:
Ondanks een verzadiging van de markt blijven de studenten de combinatie EngelsSpaans verkiezen boven alle andere mogelijkheden. De tweede en derde landstalen, Nederlands en Duits, komen hier minder aan bod. Opvallend is hier ook, dat het Nederlands in mindere mate gekozen wordt dan het Duits. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. De universiteitDe Faculté de Médecine de l'UCL, te Woluwe heeft geen Nederlands in het studieprogramma voor toekomstige geneesheren opgenomen. De ULB en St. Louis hebben talencursussen in de twee kandidatuurjaren van de faculteit Rechtsgeleerdheid. Er is echter wel een verschil tussen de twee instellingen in die zin, dat de ULB een facultatieve cursus Nederlands organiseert in samenwerking met de Chambre de commerce de Bruxelles, met een cursus ‘néerlandais juridique’ als verplicht vak in de tweede kandidatuur. Daarentegen laat St. Louis de studenten in het eerste jaar de keuze tussen Nederlands en Engels, waarna de cursus ‘juridische taal’ in het tweede jaar ook in het Nederlands of het Engels wordt gevolgd. In de economische studierichtingen, de ‘Faculté des Sciences Economiques, Politiques et Sociales’, ligt de situatie enigszins anders. De ULB en St. Louis hebben beiden Nederlands op het programma van deze faculteit staan. St. Louis, dat alleen kandidaten vormt, organiseert in het eerste jaar een test, waarop in het tweede semester een cursus van twee uur per week volgt van ‘néerlandais usuel’ voor de zwakke studenten. In de tweede kandidatuur krijgen de studenten dan nog twee uur per week Nederlands. Bij de ULB moet men een onderscheid maken tussen de ‘Sciences Economiques’ en de ‘Sciences Politiques’. In de eerste kandidatuur van de ‘Sciences Economiques’ wordt geen Nederlands gegeven, maar in het tweede jaar drie uur per week, en daarna nog twee uur per week in de eerste en tweede licentie. Dat betekent dus een totaal van zeven uur per week voor de hele opleiding. In de ‘Sciences Politiques’ hebben de studenten in de kandidatuur twee uur per week les in één taal naar keuze. De ‘Ecole de Commerce’ van de ULB, of Institut Solvay, verplicht het Engels vanaf het tweede jaar, en voor dit academiejaar (1986-1987) ook het Nederlands met 90 uur per jaar (3 uur per week). In het universitair onderwijs in Brussel blijft het Nederlands dus praktisch beperkt tot de economische wetenschappen, met een maximum van zeven uur per week gespreid over de vier studiejaren, wat een totaal van ongeveer 210 uur betekent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Universitair niveauWat het hoger onderwijs van het lange type van universitair niveau betreft, laten we dus de licentiaten vertalers en tolken verder buiten beschouwing; we hebben die samen met de Germaanse filologie reeds eerder besproken. In de categorie van studies van universitair niveau kunnen de opleidingen zowel overdag als 's avonds plaatsvinden. Het gaat hier om opleidingen tot licentiaat handelswetenschappen en tot handelsingenieur. Dagonderwijs bieden het Institut Catholique des Hautes Etudes Commerciales of ICHEC, en de Ecole Royale Militaire, ERM. Het ICHEC heeft sinds het academiejaar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1984-1985 een nieuw programma dat de nadruk legt op talenkennis, met vijf uur per week Nederlands en Engels in het eerste jaar en twee uur in het tweede jaar. In totaal betekent dit dus zeven uur per week inde eerste twee jaar, waarna in de volgende jaren andere vakken in het Nederlands en Engels gedoceerd worden. In de Ecole Royale Militaire ligt de nadruk wat het Nederlands betreft ook op de eerste twee jaar, met de bedoeling de studenten voor te bereiden op het wettelijk examen dat ze aan het einde van het tweede jaar moeten afleggen. De studenten krijgen dan ook zes uur per week in het eerste jaar, en vijf uur in het tweede jaar. Na het wettelijk examen is er nog één uur per week voor de volgende jaren vastgesteld. Dat betekent voor de vier jaar studie een totaal van elf uur per week, of 330 lesuren. Men kan dus concluderen, dat aan deze twee instellingen van dagonderwijs in totaal meer uren besteed worden aan het doceren van het Nederlands dan aan de universiteitsfaculteiten economische wetenschappen, dus voor dezelfde opleiding. Naast dat dagonderwijs bestaat dan nog het hoger onderwijs van universitair niveau dat 's avonds plaatsvindt: ofwel in het Institut Supérieur de Commerce St. Louis of ISCSL, ofwel in het Institut d'Enseignement Supérieur Lucien Cooremans, IESLC. Voor een licentiaat in de handelswetenschappen - wat vijf jaar avondonderwijs betekent - krijgt men bij het ISCSL een totaal van zeven uur Nederlands per week, en bij het IESLC vier en een half uur per week. Onderstaande tabel geeft een vergelijkend overzicht van het aantal uren per week en per jaar voor de twee instellingen:
Het avondonderwijs verstrekt dus minder Nederlands dan het dagonderwijs (ICHEC en ERM). Het aantal uren bij het ISCL, zeven in totaal, komt overeen met dat van de faculteit ‘Sciences Economiques’ aan de ULB, maar bij het IESLC ligt het totaal maar op vier en een half. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Korte typeBekijken we het hoger onderwijs van het korte type per richting, dan vinden we geen verplicht vak Nederlands in het artistiek, sociaal, paramedisch, agrarisch of pedagogisch onderwijs. Ook in het technisch onderwijs blijkt het Nederlands beperkt te zijn. Men vindt het slechts terug in twee instellingen. Het Institut national de Radio-Electricité et de Cinématographie of INRACI geeft twee uur per week technisch Nederlands in het derde jaar industrieel graduaat elektronica, en ook twee in het tweede jaar industrieel graduaat fotografie en cinématografie. Heel opmerkelijk is wel de studie voor ‘Assistant d'Ingénieur’ aan het Institut d'Enseignement Supérieur Pédagogique et Technique de l'Etat, waar de student een degelijke opleiding krijgt in de talen, met drie uur per week Nederlands in het eerste jaar, twee uur in het tweede jaar, en evenveel uren Engels en Duits. Binnen dit type onderwijs treft men het vak Nederlands hoofdzakelijk aan in het hoger economisch onderwijs. Het gaat om opleidingen die in het algemeen twee jaar duren (korte type), en waarin men de volgende afdelingen aantreft, met het aantal uren Nederlands per jaar:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
We stellen dus vast dat er in het hoger economisch onderwijs van het korte type gemiddeld twee uur per week Nederlands wordt gegeven. Het is enigszins verrassend dat afdelingen, zoals buitenlandse handel-internationale betrekkingen en distributie-marketing, naast het verplichte vak Engels, laten kiezen tussen Nederlands en Duits. Het Nederlands is dus niet verplicht in richtingen die voorbereiden op werkcategorieën waar het gebruik van die taal heel hoog ligt: buitendiensten 100 %, transport 88 %, marketing, publiciteit en service 83 %. Het directiesecretariaat, waar het gebruik op 91 % ligt, kent drie niveaus, 1, 2 en 3, met 4, 3 of 2 uur per week. Daarnaast vindt men uitschieters zoals hotel en public-relation - onthaal met 4 uur per week. Grote instellingen in deze categorie van onderwijs zijn bijvoorbeeld voor het dagonderwijs: Institut d'Enseignement Supérieur Lucien Cooremans of IESLC, Ecole Pratique des Hautes Etudes Commerciales of EPHEC, Institut Provincial des Industries Alimentaires et du Tourisme IPIAT; voor het avondonderwijs of sociale promotie: Institut des Carrières Commerciales ICC, Ecole Pratique des Hautes Etudes Commerciales EPHEC, Enseignement de Promotion Sociale de la Chambre de Commerce de Bruxelles. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Aanvullende programma'sUit het rapport van A. Verdoodt blijkt dat 17 % van de gebruikers van het Nederlands buitenschoolse cursussen heeft gevolgd. Voor die personen voldeed de opgedane kennis blijkbaar niet aan de eisen of behoeften. Alle categorieën van het hoger onderwijs schijnen daar enigermate op in te spelen. Er bestaat een duidelijke tendens om de studenten reeds tijdens hun opleiding méér te bieden, indien ze dat wensen. Zo ziet men dat talrijke instellingen een aanvullend programma organiseren: De ULB organiseert samen met de Chambre de Commerce de Bruxelles CCB, taalcursussen, zowel gedurende het academiejaar als in de vakantie. De UCL beschikt te Woluwe over een zelfstudiecentrum en heeft er eveneens een talencentrum opgericht, het Centre de Langues de Louvain-la-Neuve et en Woluwé, CLL. De Facultés Saint Louis organiseren ook vakantiecursussen in september. Marie Haps organiseert een complete cyclus avondtaalcursussen voor tien verschillende talen, maar niet voor het Nederlands. Het IESLC organiseert vanaf april 1987 een twee maanden durend programma ‘Néerlandais Commercial’. Het EPHEC organiseert een avondcursus ‘Néerlandais des Affaires’. Het ICHEC biedt zijn studenten, buiten een avondprogramma voor oud-studenten, nog een andere mogelijkheid: het heeft een uitwisselingsformule uitgewerkt met zijn Nederlandstalige tegenhanger in Brussel, de Vlaamse Economische Hogeschool VLEKHO, waarbij studenten een seminarie kunnen volgen in de andere taal, in de andere school. Dit is wel het enige geval van samenwerking tussen de twee taalgroepen in Brussel op het gebied van het hoger onderwijs. Al deze aanvullende programma's staan los van de gewone opleidingen, zijn ook toegankelijk voor niet-studenten aan deze instellingen, en er moet voor betaald worden. Van belang is ook het feit dat er in kleine groepen wordt gewerkt, met het doel een meer actieve kennis van de taal te bevorderen en meer op de behoeften van het publiek in te spelen. Er bestaat ook een aanzienlijk aanbod van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nederlandse cursussen in de privé-sector in Brussel, waar ongeveer 140 taalscholen bestaan die onder andere Nederlands aanbieden. Daarnaast treffen we nog ontelbare taalcursussen aan die door Brusselse gemeenten en andere openbare instellingen georganiseerd worden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. ConclusieIn alle drie sectoren van het hoger onderwijs in Brussel blijkt het onderwijs van het Nederlands, buiten de specifieke taalstudies, nagenoeg beperkt te zijn tot het ‘economisch’ onderwijs. Dat wil dus zeggen dat vrijwel alleen in de programma's voor een of ander economisch diploma, zowel aan universiteiten en universitaire instellingen als aan hogescholen, het vak Nederlands als verplicht vak is opgenomen, en dan nog niet systematisch. Anderzijds ligt voor de overeenstemmende werkcategorieën het gebruik van het Nederlands het hoogst. Uit het groeiend aantal aanvullende programma's zou men kunnen afleiden dat de aangeboden opleiding niet voldoet aan de eisen en behoeften van het arbeidscircuit, dat de universiteiten en hogescholen beseffen dat de kennis van het Nederlands van hun afgestudeerden onvoldoende is, of dat de organiserende instanties een betere kennis van het Nederlands willen stimuleren. Dat de aanvullende programma's zich niet alleen tot studenten richten, kan betekenen dat een aantal beroepsmensen bijscholing wenst in de Nederlandse taal. Door die aanvullende programma's aan te bieden in kleinere groepen, speelt men in op de behoeften en de ondervonden moeilijkheden van een specifiek publiek. In die cursussen wordt veel meer de nadruk gelegd op het spreken dan in de schoolse programma's over het algemeen het geval is. Dat komt overeen met één van de moeilijkheden die door het rapport van A. Verdoodt naar voren werd gebracht. Of men in de aanvullende programma's ook de moeilijkheid van het Nederlands in leessituaties onderkent, lijkt minder zeker. Het hoger onderwijs in Brussel zou zonder twijfel meer rekening moeten houden met de grote behoefte aan en het even grote probleem van de kennis van het Nederlands voor studenten die in bedrijven of overheidsdiensten terecht zullen komen. De studenten beseffen wel, en terecht, dat ze hun Nederlands goed moeten beheersen om aan werk te komen, en dat hun opleiding daarin tekort schiet. Ze zijn bereid zich voor deze taal extra in te spannen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuuropgave:cidiep, Centre de Documentation et d'Information sur les Etudes et les Professions, éd. Etudes Supérieures, 1986. verdoodt a. en delbeke L., Belangstelling voor en werkelijke behoeften aan moderne/vreemde talen in België. Een onderzoek naar de algemene behoeften aan talen in bedrijven en overheidsdiensten, Centrum voor Mathematische Psychologie en Psychologische Methodologie, Leuven, 1983a, 396 p. (+ 224 p. bijlagen). 19e Gids de Nederlandstalige scholen in Brussel-hoofdstad, 1986-1987, uitgave van het Vlaams Onderwijscentrum Brussel. |
|