niseerd door de Stichting Literaire Activiteiten Amsterdam (SLAA) was een feestelijk tintje gegeven door Kees van Kooten en Wim de Bie uit te nodigen op 20 mei de serie af te sluiten met hun meest brandende kwestie. Zij gaven aan hún deelname de parodistische vorm van een recordpoging: zij zouden in zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk brandende kwesties behandelen. En een van de hete hangijzers die De Bie op tafel legde, was dat een schrijver de beschuldiging van antisemitische praatjes niet stilzwijgend over zijn kant mocht laten gaan. Een zo ernstige aantijging diende op zijn minst beantwoord en liefst ontzenuwd te worden.
De zelfde dag had in De Volkskrant een advertentie gestaan, wellicht uniek in de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde; in vette letters werd aangekondigd: ‘Frans Kellendonk antwoordt Aad Nuis. Vanavond VPRO-radio. 19.05 uur. Radio 1 en 2’. Wim de Bie werd dus op zijn wenken bediend.
Vervolgens zond een Hengelose VN-lezer een boze brief naar de redactie als weerwoord op Peeters' bespreking van het boek: vooral de afwijzing van homosexualiteit, die hij uit de recensie had opgemaakt, maakte zijn woede gaande. En ook al had de inzender het boek niet gelezen, Peeters had volgens hem in ieder geval, ‘afstand moeten nemen van deze auteur’...
Welnu, dat gebeurde dan ook prompt. In dezelfde aflevering van de boekenbijlage, waarin de' brief stond afgedrukt, kwam Carel Peeters met een hoogst ongebruikelijke tweede bespreking van de roman. Die herhalingsoefening droeg als titel Briljante achterlijkheid en Peeters komt, maar nu in veel negatiever termen terug op de belangrijkste denkbeelden in de roman.
Zijn voornaamste bezwaren komen er nu op neer dat de schrijver verantwoordelijk gesteld kan worden ‘voor de moraal die uiteindelijk uit de roman naar voren komt’. Wie zou Peeters op dat punt bestrijden? Het probleem is alleen dat bij het vaststellen van die uiteindelijke moraal in een zo kaleidoscopisch boek een flinke portie interpretatie komt kijken, subjectieve verbandenleggerij van één lezer; en ook de beste criticus is tenslotte niet meer dan dat.
En zelfs áls de waarheden die een roman belijdt objectief aanwijsbaar zouden zijn, dan nog gelden ze alleen binnen de context van de fictionele wereld die in het hele boek wordt opgebouwd. Wie één eenduidige moraal uit een complex boek destilleert, dreigt een literair werk te reduceren tot een bladzij uit een scheurkalender.
In de VPRO-radio-uitzending had Kellendonk ten overvloede betoogd dat hij buitengewoon onder de indruk was van het joodse gedachtengoed (‘Daar ben ik dagelijks mee bezig; daar ben ik diep door geraakt’). En wie kan dat verbazen van een schrijver die het Oudtestamentisch Verbond zo serieus in zijn werk thematiseert! Maar dat blijkt tenslotte het punt dat Peeters hem nog het meest nadraagt: ‘Dat Kellendonk het “denkbeeld van het uitverkoren volk” überhaupt aansnijdt is een intellectueel probleem: het is alsof iemand in 1986 nog een fel pamflet schrijft tegen de Franse Revolutie’. (Waarom zou dat zo gek zijn? - HvdB). Maar dit uitgangspunt ‘gecombineerd met de Bijbelse verheerlijking van de vrouw en met de zelfkastijding van de homosexueel Leendert, maakt de moraal van Mystiek lichaam conservatief, op het querulante af’.
Er werd trouwens in die eerste weken ook heel wat genuanceerder gereageerd. Rob Schouten, recensent van Trouw, schreef zijn bespreking onder de titel Een duivels geval van verbeelding in de krant van 22 mei. Zijn redenering is eigenlijk een wonder van consequente eenvoud. De anti-joodse opinies van het personage ‘De Geschiedenis’ zijn zó abject - daar kán een schrijver als Kellendonk niet persoon-