| |
| |
| |
Leonard Nolens
met de verjaarde vingerzetting
in het karnen van de wijzers opgeschort
tot wichel en windhaan, mene tekel
kraaiend in vervaltermijnen van mijn lijf
dat naar de dood staat opgedanst -
bepoeierd met Grote Beer, ramzaad, grondwind,
leef ik in het opgefokte brein van deze eeuw
als een verdwaalde lob, een denkfout,
een bedrieglijke bewoording van het eeuwig nu.
van wolgeverfde politiek en gistende kulturen
trek ik de eigenwaanzinnige horoskoop, ikkerig
's avonds binnen spannende spraakgordels
Ik ben jullie gevallen steek,
jullie inwendige kneuzing
na de knieval voor de mammoet mammon
Ik ben het mangat van de stilte.
Uit: Twee vormen van zwijgen, Pink Editions & Productions, Antwerpen, 1975.
| |
| |
| |
Leonard Nolens
Manifest 2
Nee spreek me niet van deze diamant, de ronde kei
Die elk gedicht zou moeten zijn.
Ik wil je stem horen. Je stem.
Ik wil je stem die wortelt in het vluchtige karaat
Van spelende wolken en kinderen,
Je stem die straks de sterren aan mijn lippen naait,
Me vaste grond onder de voeten schuift,
Je stem die pijn doet als geluk mij overvalt
Je stem die troost wanneer ik stemloos ben.
Ik wil je stem horen. Je stem. Ik wil je stem
Van tollende steden vol zonloze binnenplaatsen,
Je stem die mij kan kleden en mijn ouwe dorst kan lessen
En je stem die alle lauwte uit mij weggestenigd heeft,
Je stem die mij de mens als brood heeft voorgesneden
En je stem die straks mijn keel zal zouten,
Heel mijn klein verstand heeft ingepeperd met verlangen,
Je stem die straks mijn longen wijder opentrekt
En het belegen goud van deze tong verkwanselt aan passanten,
Ja je stem die heftig licht heeft opgehoopt
In de nog niet gelaagde mens, je stem die zingt
Of snikt, je stem die jent
Of mint, maar toch je stem, je stem, tenminste
Uit: Alle tijd van de wereld. Een poëtica, Elsevier-Maneau, Brussel/Amsterdam, 1979.
| |
| |
| |
Leonard Nolens
Het blijvend vertrek
Je bent altijd de man die vragen stelt en luistert.
Je hebt niets anders te vertellen dan je aandacht.
Je hoort de stilte uit. Je rooft de leegte leeg,
Haar monotonie, haar metronoom, haar moedermaat
Die jij sinds twintig jaar probeert te imiteren.
Was dat vrijheid, toen, je hier gevangen te zetten?
Alsof een mens iets in zijn dromen kan beslissen!
Alsof die er waren, andere kamers, middelen, wegen
In wijn, cynisme, reizen. Nee, hier was de moedige vlucht,
Het laffe huis vol zelfverzekerde eenzaamheid.
En hier, met het strenge pathos van je kinderjaren,
Werd je langzaam een geleerde zonder vakgebied,
Een trouwe minnaar zonder geliefde, een priester
Zonder God, misschien een zaad dat de woestijn afreist
En de tijd, de jouwe, deze, een jachtige les in geduld.
En hier, waar je de Tao leest met je verkeerde ogen
Uit het Westen, en de Thora die jou niet kan baren,
En waar je zoekt naar een muziek die zoals Bach
De hartklop van je hersenfuncties kan verklaren, hier
Kun je niet weg, moet je het wit ondervragen, het blad
Verhoren, elke dag beginnen met het einde van je droom.
Hier is je huis en het gaan. Hier is je blijvend vertrek.
Uit: De gedroomde figuur, Querido, Amsterdam, 1986.
| |
| |
| |
Leonard Nolens
Mijn oudste naam
voor Bruno Coessens
Hier is belangrijk dat ik onbelangrijk blijf
In de troostende nutteloosheid van mijn bestaan.
Het is genoeg dat ik mijn eerste geboorte begrijp
In haar heidense traditie en mijn oudste naam beaam,
Het wonen dat me wenkt uit afgebroken huizen.
Ik ben de dode sleutel die het slot moet zoeken
Van hun deuren, kamers, gangen die lastig ruisen
In vormen van wind, op kale plekken, in dunne boeken
Die men moeilijk vindt in de bibliotheek van vader.
Ik heb te lang geslapen in mijn oorspronkelijkheid.
Ik was te bang om te ontwaken in het water
dat allen draagt, die luchtrivier, die moedertijd
Z'n werkzame vruchteloosheid. In die stromende schoot
Moet ik nu eindelijk wakker worden, de beleving
Volgen van zijn golven die me blijven dromen
In mijn oudste geboorte, mijn eerste naam zijn beweging.
Het is belangrijk dat ik onbelangrijk blijf;
Dat ik onmerkbaar al mijn patroniemen toevoeg
Aan dat water en mijn kleurloosheid beschrijf
Met grondige vegen, vurige tekens. Dat is genoeg.
Uit: De gedroomde figuur, Querido, Amsterdam, 1986.
| |
| |
| |
Leonard Nolens
Het feest 6
Laten we klinken tot elk gesprek doorzichtig wordt
Als een blinkende bel cognac.
Droge hel van het nuchter-zijn,
Natte hel van de dronkenschap -
Er moet een grensgebied bestaan, een tussenlijn,
een stoïcijnse roes die ons verbiedt
Glazen om te gooien, woorden
Stuk te maken, de kamer te tooien
Met uitersten die krimpen bij het eerste licht.
Laten we drinken omdat er niets te vieren viel
Dan dat ik jullie heb gevraagd,
Dat jij in leven bent gebleven,
Dat hij zijn liefde heeft verklaard
Door zwijgend van zeer ver te komen naar ons huis.
We hebben het heldere glas geheven
Tot tegen de hemelkelder, tot aan
De zwevende grond van ons bestaan.
Het afscheid komt als de waanloze winter, wit en stil.
Uit: De gedroomde figuur, Querido, Amsterdam, 1986.
|
|