Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
Nederlandse taal en cultuur in het buitenland
Het buitenland en wij
Oudejaarsavond 1985 verscheen er een geestig stukje in de N.R.C., over Carmiggelt bij de Russen. Er is namelijk een bundel met ruim 150 verhalen van hem in Russische vertaling beschikbaar en daarover heeft Raymond van den Boogaard de samensteller, professor J.F. Sidorin van de Moskouse staatsuniversiteit, enige vragen gesteld. De man blijkt over een en ander zeer uitgesproken opinies te hebben, waarvan ik er tot stichting van de lezer een paar citeer:
- | Carmiggelt heeft bewezen dat literatuur niet alleen maar een voorrecht is voor Nederlanders met een hogere opleiding; |
- | In de personages van Carmiggelt herkennen Nederlanders zichzelf. Kan men dat van Wolkers soms ook zeggen? |
- | In Nederland bestaat groot sociaal engagement, tot in het irritante; men meent soms precies te weten hoe een volk duizend kilometer verderop moet leven; |
- | Vlaamse schrijvers genieten in Moskou vaak de voorkeur, omdat ze niet zo onder vooruitstrevendheid lijden als hun Noordnederlandse collega's.... |
Ik zou Russisch willen kennen om na te gaan hoe Amsterdams Carmiggelt in zijn cyrillisch kleedje is gebleven.
Intussen is er de laatste maanden vooral in West-Duitsland enorm veel gebeurd. Je weet als kroniekschrijver eigenlijk niet zo best waar te beginnen. Daarom gaan we dan maar min of meer chronologisch te werk.
In verschillende steden waar Nederlands wordt gedoceerd was een tentoonstelling te bezichtigen over Niederländische Literatur in deutscher Übersetzung. Die tentoonstelling was opgezet door de Nederlandse ambassade in Bonn en uitgewerkt door Murk Salverda van het Letterkundig Museum in Den Haag, die ook voor een begeleidende brochure zorgde. Het is een handzaam boekje, voor beginners, dat eerst beknopte informatie geeft over het taalgebied en de meest opvallende thema's die in de Nederlandse letteren sinds ongeveer 1880 aan bod komen. Daarbij worden niet alleen in het Duits vertaalde auteurs vermeld, maar ook schrijvers van wie niets in die taal verscheen en die toch in zo'n evolutieschets niet mogen ontbreken.
In een tweede deel stelt Salverda individuele schrijvers voor, ‘par ordre d'entrée au monde’, met gegevens over hun ontvangst in het Nederlandse én het Duitse taalgebied. Die zeer beknopte introducties, aartsmoeilijk is dat, zijn naar mijn gevoel goeie ‘appetizers’, met hier en daar uitspraken die prikkelen tot nadere kennismaking.
Het derde deel brengt wat de auteur noemt ‘eine möglichst vollständige Bibliographie der Übersetzungen seit 1900’. Als ‘völlständig’ nog altijd ‘volledig’ betekent, dan wijst een zelfs vluchtige kennisname uit dat Salverda zijn huiswerk hier over moet maken. Dat de vertalingen van Conscience van na 1900 niet zijn opgenomen, tot daar aan toe, maar op grond van welke criteria zijn F. Germonprez, P. Lebeau, J. Simons, K. van Baelen en veel anderen geweerd? Waarom is Jo van Ammers-Küller opgenomen, en Maria Rosseels niet? Breytenbach is hier niet op zijn plaats, en de puntjes van Van Ostaijen staan bij August Vermeylen... Dit derde deel is als naslagwerk waardeloos en zou grondig herzien moeten worden.
In oktober 1985 kwam bij Verlag Frank Runge in Keulen een bundel recente Nederlandse verhalen uit in Duitse vertaling, onder de titel Mit anderen Augen. Keuze en inleiding zijn van Herbert van Uffelen en Herman Vekeman. Het boek verscheen met steun van het Nederlands Ministerie van W.V.C., de Nederlandse Taalunie en het Commissariaat-Generaal voor de Internationale Culturele Samenwerking. (Heeft de vermenigvuldiging van instanties een vermenigvuldiging van subsidies gebaard?)