Pools Requiem van K. Penderecki op het Festival van Vlaanderen
Terecht gaat het Festival van Vlaanderen er prat op dat het in de buitenlandse pers bejubeld wordt als ‘one giant among European Festivals’ (Time) of ‘il piu lungo d'Europa’ (La Rivista di Musica). Van half mei tot eind november, met zelfs enkele uitschieters in de prille lente en de herfst, zindert het immers van festivalklanken in de hoofdstad, de metropolen, provinciesteden en landelijke gemeenten. In het lijvige en uitstekende programmaboek voor de concerten in Antwerpen, Brussel, Gent en Mechelen worden dit jaar meer dan 150 concerten voorgesteld en gecommentarieerd. ‘Des Guten zuviel?’ Meer dan eens duiken dergelijke vragen in de muziekpers op. Heeft de ‘echte’ muziekliefhebber wel nood aan zoveel noten? Maait het Festival met zijn forse overheidssubsidies niet het gras voor de voeten van de overige concertorganisatoren weg? Schaadt zoveel kwantiteit de kwaliteit niet? Je kan er oeverloos over discussiëren. Naar onze smaak zou het prestige van het Festival van Vlaanderen hoegenaamd niet geschaad worden door een beperking van het overladen programma. Met hetzelfde budget zou dan een groter aantal ‘unieke’ programma's verwezenlijkt kunnen worden. De waarde van een festival wordt toch op de eerste plaats bepaald door het aanbod van uitzonderlijke evenementen. Deze misschien zware opdracht is in elk geval puur muziekopvoedend én cultuurscheppend. Een festival is geen alledaagse concertorganisatie. Het hoeft dus de andere concertverenigingen niet voetstoots te volgen door weer eens hetzelfde paradepaardje van stal te halen, hoe rasecht dat ook moge zijn. Bovendien zou het vooral die literatuur moeten aanboren die zelden of nooit uit de kaften wordt gehaald en die anderen niet aandurven of aankunnen.
In de beginjaren van zijn bestaan mikte het Festival van Vlaanderen veel nadrukkelijker op die witte raven. De jongste tijd schijnt dat streven wat verschraald. Vooral de moderne literatuur en de muziek van eigen bodem komen er dit jaar nogal bekaaid van af; in vergelijking met het hele aanbod is het zelfs bitter weinig. Hopelijk gooit de festivaldirectie in de toekomst het roer weer om en volgt de vroegere koers. Patrick Dewael, gemeenschapsminister van cultuur gaf onlangs een forse duw in die richting toen hij verklaarde: ‘De overheid van nu vecht met het geld van nu voor de kunst van nu.’ Hij had er gerust mogen aan toevoegen: én voor de kunst van eigen bodem, zowel uit het verleden als het heden!
In dit licht gezien betekende de uitvoering van het Pools Requiem van Krzystof Penderecki (1933) een van de hoogtepunten uit het festivalprogramma van dit jaar. K. Penderecki schreef het werk niet in één adem, maar stelde het samen uit diverse bestaande partituren, zoals het Lacrimosa, opgedragen aan de overledenen van december 1970, het Agnus-Dei in memoriam Kard. Stefan Wyszynski (1981) en het Dies irae, opgedragen aan pater Kolbe (1983). Die torso vulde hij aan met enkele nieuw gecomponeerde fragmenten uit de Latijnse dodenmis.
Ook deze compositie wortelt in Penderecki's rotsvaste roomskatholieke geloofsovertuiging. Zoals te verwachten was van een dramaticus, vormt het
Dies irae
Krzystof Penderecki (o1933)
de hoeksteen van het werk. De wisselende gevoelens die in deze sequentia geborgen zitten, heeft de componist met een indringende zeggingskracht verklankt. Dat deel begint als een frenetische heksenfurie, krijgt een onheilspellende adem in
Mors stupebit, klinkt al even desastreus in de basaria
Rex tremendae en culmineert meer dan eens in een opstandige roes. De apocalyptische dreiging wordt nog beangstigender, doordat ze in schril contrast staat met enkele verstilde passages zoals het
Lacrimosa of
Cum vix justus sit securus, of
Recordare Jesu pie. Dat clairobscur getekend fresco wordt omraamd door enkele meer verinnerlijkte gedeelten, die klinken als een vertederde klacht en een dringende smeekbede (fragmenten uit het
Introitus, het
Kyrie en het
Agnus-Dei) of die uiting geven aan een hoopvol verlangen naar de eeuwigheid (
Lux aeterna).
Vergeleken met de Lukas-Passion komt dit requiem traditioneler over. Natuurlijk tref je ook hier het specifieke idioom aan van deze Poolse componist: adembenemende clustertechniek (Luceat eis Domine), indrukwekkende spreekkoorstijl en pregnante unisonosnit in koor en orkest (Libere me, Domine), hamerende percussietaal (Tremens factus) enz. Meer dan in zijn voorgaande oratoria en or