Ons Erfdeel. Jaargang 29
(1986)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 701]
| |
Kunstenaars ontwerpen voor, met en vanuit textiel
| |
Ontwerpen voor textielVooral de grote Art-Nouveau meester Henri van de Velde (B, 1863-1957) ontwikkelde het idee van de totale integratie van de kunst in al haar aspecten in het sociale leven. Deze architect was tot 1914 in Weimar directeur van de academie voor kunstnijverheid; hij haalde Walter Gropius (D, 1883-1969 USA) naar Weimar om hem op te volgen. In 1919 voegde Gropius de twee academies - één voor beeldende kunst en één voor kunstnijverheid - samen tot het Bauhaus en beoogde zo een | |
[pagina 702]
| |
totaal-opleiding voor kunstenaars. Het Bauhaus-ideaal vertoont veel overeenkomst met de ideeën van William Morris (GB, 1834-1886) en zijn ‘Arts and Crafts’-beweging. Deze beweging zette zich af tegen de industriële produktie en bracht enkel handvervaardigde objecten voort. Bauhaus concentreerde zich bovendien op het zuivere ontwerpproces: de vorm komt voort uit de functie, het materiaal en de produktiewijze. De populaire kelim-weefsels, ontworpen en uitgevoerd door Gunta Städler-Stolz (D, 1887) in de textielwerkplaats van Bauhaus behoren dan ook tot de eerste voorbeelden van moderne textieldesign. ‘Ook Henri van de Velde was ervan overtuigd dat alleen mits de inbreng van kunstenaars industriële produkten in staat zijn de zin voor het schone te verspreiden onder alle lagen van de maatschappij. Vooral in zijn Duitse periode (1900-1917) leverde Van de Velde net als de kunstenaars Otto Eckman, Peter Behrens, e.a. ontwerpen voor de zgn, ‘Künstlerseiden’, zijden kledingweefsels door kunstenaars ontworpen en uitgevoerd door de textielindustrie van Krefeld. Het was Friedrich Deneken, directeur van het Kaiser Wilhelm Museum, die dit project opzette in een streven om de textielproduktie van deze fluweel- en zijdestad een eigen gezicht te geven en om Frankrijks invloed op de ontwerpen te beperken. In tal van opzichten kan het initiatief van Deneken vergeleken worden met het project ‘Flanders Textiles’Ga naar eind(1) in 1984 te Vichte. Tussen 1930 en 1935 was Henry van de Velde artistiek adviseur bij de Nationale Maatschappij voor Belgische Spoorwegen en het Bestuur voor Zeewezen. Voor de nieuwe metalen spoorwagons die de NMBS in 1935 in gebruik nam, ontwierp de kunstenaar het interieur voor de 1ste en 2de klas. De weefsels van de trein- en mailbootinrichtingen waren ook van zijn hand.’Ga naar eind(3) Voor Europese kunstenaars werkzaam in de jaren twintig-dertig was de samenwerking met het atelier en/of de industrie een levensnoodzaak, wat direct de totale esthetiek van die periode tekende. Na de revolutie van 1917 ontwerpen Russische schilders zoals Varvara Stepanova (USSR, 1854-1928), Luyboy'Popova (USSR, 1889-1934) en Mikhail Khvostenko (USSR, 1902-1976) series revolutionaire dessins in de sfeer van het Russisch Constructivisme.Ga naar eind(2) Binnen het liberale cultuurklimaat van de jaren twintig in Frankrijk ontwerpen Sonia Delaunay (F, 1877-1953) en Raoul Dufy (F, 1877-1953) tapijten, bedrukte stoffen, theaterkostuums en schalen, naast hun schilderijen. In België ontwierpen Servranckx (B, 1897-1968) en Magritte (B, 1898) behangpapier. De stalenboeken van 1926 liggen geëxposeerd in de designafdeling van het Museum voor Schone Kunsten te Brussel.Ga naar eind(4) Jozef Peeters (B, 1895-1960) tekende vloertapijten die in het atelier Gaspar Dewit te Mechelen uitgevoerd werden.Ga naar eind(5) In de jaren veertig verschenen in de Verenigde Staten de eerste tekenen van een nieuwe stijl in de binnenhuisinrichting toen Charles Eames (USA, 1905-1978) en Eero Saarinen (Finl., 1910-1961) het Organisch Modernisme preciseerden. Hun kenmerken zijn vrije vormen en een evenwicht tussen fijne lijnen enerzijds en abstracte massa's anderzijds.Ga naar eind(6) ‘Les années 50 ou le triomphe de la géométrie curviligne’ is terecht het hoofdkenmerk van deze nieuwe ‘moderne stijl’.Ga naar eind(7) Miro, Calder en Klee hadden een fundamentele invloed op Lucienne Day (GB, 1917) die de serie bedrukte katoenen ‘Calyx (1951)’ ontwierp, te zien in het Victoria en Albert Museum te Londen. De bedrukte katoenen gordijnstoffen van de graficus Hubert Lampaert (B, 1931), in het bezit van het Museum voor Sierkunst te Gent, zijn mooie voorbeelden van deze nieuwe abstracte stijl met platte repetitieve tekeningen. Zij werden uitgevoerd door de firma Goeters - | |
[pagina 703]
| |
Christo, ‘Pont Neuf’, Paris, 1985.
Ars et Labor te Lokeren en de Usines Cotonnières de Belgique van Gent. Bij de samenstelling van de tentoonstelling Kunstenaars ontwerpen voor TextielGa naar eind(3) in het Museum voor Sierkunst te Gent in oktober 1985 kwamen twee belangrijke collecties van Belgische kunstenaars aan het licht. De Famous Artists Collection uitgegeven door de Textieldrukkerij-Stoomweverij ‘De Nijverheid NV’ te Enschede (NL) werd omstreeks 1960 samengesteld door de heer Van der Elst. Deze kunstminnende verzamelaar liet ontwerpen van Anne Bonnet (B, 1906-1960), Jan Burssens (B, 1925), Vic Gentils (B, 1919) Octave Landuyt (B, 1922) en Pierre Vlerinck (B, 1923) zeefdrukken op katoen. Ook in 1960 ontstaat de collectie Patterns for Living geschilderd door Marc Mendelson (B, 1915) en gedrukt door de firma Goeters - Ars et Labor. Een hechte vriendschap tussen de industrieel Adhémar Goeters, zelf beeldhouwer, en Marc Mendelson was de stimulans voor deze revolutionaire collectie voor exclusieve gordijnstoffen. De kleurstelling was zwart-wit en omvatte verschillende grafische dessins. Deze collectie betekende een revolutie en kende door de toen geldende commerciële trend voor bloemmotieven weinig afname. Toch toonde de Amerikaanse textielconvertor Kaufman enige belangstelling en bracht één dessin uit op de Amerikaanse markt. De heer Van der Elst stelde voor zijn firma, die de nieuwe naam ‘Texoprint NV’ Enschede kreeg, in 1977 een nieuwe collectie samen. Zijn collectie Master Painters Collection was ontworpen door schilders uit Italië, Frankrijk en België. Voor België tekende Octave Landuyt de gordijnstoffen Soronto, waarvan verschillende kleurstellingen in het bezit zijn van het Museum voor Sierkunst te Gent. Binnen de redesignmentaliteit van de jaren tachtig is het project Flanders Textiles een poging tot antwoord vanuit de Vlaamse bedrijfswereld op de economische crisis. Het werd georganiseerd door de Vehta vzw en de dienst Kreatief Ambacht (ESIM) i.s.m. het ITCB en het Ministerie van Economische Zaken. Het | |
[pagina 704]
| |
project had tot doel de vernieuwing van de designs binnen de meubelstofsector te stimuleren. Zestien jonge kunstenaars kregen vanuit de organisatie een meubelstoffirma uit het Kortrijkse aangeduid, waarvoor ze een patroon ontwierpen. Deze schilders, grafici en beeldhouwers zijn door hun onafhankelijkheid t.o.v. de textielontwerperswereld in staat het beeld van de meubelstofweefsels te wijzigen. Daar de beeldende taal van het ontwerp in functie moest staan van de stof, was de dialoog tussen de kunstenaar, kaarttekenaar en uitvoerder van kapitaal belang. Aan de schilder werd wel naar een eigen benadering van meubelstof gevraagd, en geenszins naar reproduktie van zijn eigen schilderijen. De ontwerpen waren van de Belgische kunstenaars Philippe Bouttens (1951), Ingrid Castelein (1953), Franky Deconinck (1957), Enk de Kramer (1946), Jean-Luc Deprez (1956), Dirk Feys (1956), Marie-Rose Lannoy (1933), Leen Lybeer (1937), Marc Maet (1955), Piet Moerman (1955), Veerle Rouquart (1947), Yvan Theys (1936), Marc van Hoe (1945), Aart Vermeire (1962), Lieve Vermeire (1951) en Rik Vermeersch (1949).Ga naar eind(1) Hun uitgevoerde stoffen zijn momenteel op rondreis door ons land. Gelijkaardige initiatieven vinden we terug in de Verenigde Staten en Frankrijk. The Fabric Workshop van Marion Stroud Swingle (New York, 1977) maakt kunstenaars uit alle disciplines vertrouwd met de textieldruk. Hun tentoonstelling Art Materialized toont experimenten van Richard Tuttle, Robert Morris, e.a. In Frankrijk presenteerde Boussac op de beurs de collectie 1986 ontwerpen gemaakt door negen jonge schilders o.a. Peter Peereboom, En avant comme avant, en Ange Leccia.Ga naar eind(8) | |
Kunstenaars ontwerpen met en vanuit textielDe moderne geschiedenis van textiel als beeldend medium evolueert via de revival van het tapijt door Mme Cuttoli (1920-1930) naar de softsculpturen van Claes Oldenburg (USA, 1929), Richard Serra (USA, 1939), Eva Hesse (D, 1936-1970 USA) vanaf de jaren zestig tot nu. Hun nieuwsgierigheid naar de beeldende werking van ongebruikte materialen deed ze grijpen naar textiel als plastisch geladen materie.Ga naar eind(9) Terwijl de materiaaluitzuivering de jaren zeventig typeertGa naar eind(10), kenmerken de beginjaren tachtig zich door de herontdekking van de picturale middelen. In de jaren twintig en begin dertig brengt in Frankrijk Mme Cuttoli het wandtapijt als kunstvorm opnieuw in de publieke belangstelling. Ze weet door persoonlijke contacten belangrijke schilders als Rouault, Picasso, Matisse, Braque, Léger, Miro, Lurçat te interesseren voor de wandtapijtkunst. In de klassieke grote ateliers Beauvais en Aubusson weefden de wevers met enthousiasme de ingeleverde schilderijen na. Deze tapijten kregen in september 1985 een tentoonstelling: Architextures ‘La Tapisserie en France - La tradition vivante 1945-1980’ te Parijs.Ga naar eind(11) De kunstenaars Miro en Lurçat, niet gelukkig met de slaafse kopieën, komen ertoe kartons te ontwerpen als leesbare werktekeningen. Dat Miro lang geestdriftig blijft voor het tapijt bewijzen de geëxposeerde Sobre-Teixin sacs (1975) te Doornik in de Europalia-tentoonstelling Hedendaagse Spaanse Wandtapijten. Het is Jean Lurçat die uitgroeit tot de grootste promotor van de wandtapijtkunst. Geboeid door de Apocalyps-tapijten van Angers (±1385) gaat hij na studie zelf weefsels ontwerpen. Na de Tweede Wereldoorlog speelt Lurçat achtereenvolgens een leidende rol bij de oprichting van de ‘Vereniging van Cartonschilders’ en van het CITAM - Centre International de la Tapisserie Ancienne et Moderne. Als voorzitter organiseert hij in 1962 de eerste biënnale van de tapijtweefkunst te Lausanne, jaren lang het mekka voor de recentste ontwikkelingen binnen deze kunsttak.Ga naar eind(12) Hoewel sommige biënnales enkel zichzelf kopiërende beelden uit | |
[pagina 705]
| |
Octave Landuyt, ‘Sorento’, Master Painterscollection, voor Texoprint NV, Enschede (NL), 1977 (Foto Studio Claerhout).
dit vakgebied toonden, moet toch gezegd worden dat grootmeesters zoals Sheila Hickx (USA, 1934, Parijs), Peter en Ritzi Jacobi (R, 1935, R, 1941, Duitsland), Tapta (PL, 1926, België) e.a. hun internationale erkenning aan het CITAM danken. Opmerkelijk was de Belgische delegatie in de 10de Biënnale (1981) dank zij de deelname in de jury van de heer Karel Geirlandt, Directeur-Generaal van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. De fundamentele verandering van de textielkunst na 1960 bood aan de kunstenaars de mogelijkheid om hun ideeën gestalte te geven met ‘soft’materialen. Na 1970 onderzoeken ze de beeldende aspecten van de ruimten. Het vlakke wandtapijt evolueert naar een textielreliëf en komt los van de muur, het wordt een sculptuur en het groeit soms uit tot een textielenvironment. Deze textielgeneratie is ‘ontwerper’ en ‘uitvoerder’ tegelijkertijd. Het scala van de gebruikte materialen wordt ruimer en is direct verantwoordelijk voor de wilde structuren van de eerste experimentele wandtapijten. In België is deze ontwikkeling het duidelijkst in het werk van Tapta. De ruimte-idee en de hang naar drie-dimensionaliteit zijn elementen die we constant in haar kunst terugvinden. In haar eerste wandkleden (1964-1969) besteedt zij veel aandacht aan de opbouw van de weefsels. Ook Marie-Thérèse Baeyens (B, 1925), Maurice Boel (B, 1913), Janine Coppens (B, 1930), Veerle Dupont (B, 1942), Leen Lybeer (B, 1937),
Ingrid Castelein, ‘Projekt Flanders Textiles’ voor
Depla-Vanthuyne NV, 1984 (Foto Willy Dé).
Corinne Toussein (B, 1942) accentueren het textuurkarakter van de draad. In een tweede fase evolueert Tapta naar sculpturen. Ze modelleert geweven sisallappen tot organische vormen die los in de ruimte hangen. Prachtig zijn b.v. Le Grand Végétal (1971), eigendom van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel en Forme Végétale (1971), eigendom van de Provinciale Musea voor Moderne Kunst van West-Vlaanderen te Oostende. Evenals Tapta modelleren Lieva Bostoen (B, 1935) en Liberta (B, 1949) hun textielvlakken tot sculpturen. Tapta gaat nog een stap verder in de ruimte. Met de installaties Tension chromatique (1979) in de sporthal van Bütgenbach, Tension (1982) in de neo-classicistische kapel van Aix-en-Provence en Tension (1984) in de metro Veeweyde te Brussel gebruikt Tapta de architectuur als totaalgegeven. Deze installaties zijn ruimteweefsels - de ruimte als schering, de dikke getwijnde touwen als inslag. Naast de ruimteverovering met de draad concentreren enkele kunstenaars zich op de symboolwaarde van textiel als tweede huid. De Koningsgraven (1984) van Veerle Dupont en de Unfoldings van Marga (D, 1944, woont in België) zijn de beeldhouwwerken die gemengde gevoelens van angst en geborgenheid oproepen. Ook Monika Droste (PL, 1958, B.), Anne Veronica Janssens (GB, 1956, B.), Marie-Jo Lafontaine (B, 1945), | |
[pagina 706]
| |
Veerle Pinckers (Zaïre, 1954) en Leen Lybeer grijpen naar fotografische en/of filmische technieken om de tactiele gevoeligheid van textiel te versterken. Sommige kunstenaars zijn echter geboeid door de fysische eigenschappen van een draad op zichzelf, van een lap of van een draad tot een lap. Het artistieke uitbeelden wordt gereduceerd tot de akt van opbouw en van afbraak van de draad: weven, vouwen, verfrommelen, stapelen, knopen, spinnen, plooien, draperen, omwinden, wikkelen, afbinden, spannen, scheuren, knippen, rafelen, drenken, verbranden, enz...Ga naar eind(14) Maggy Françis (B, 1941) is geïntrigeerd door het scheuren en stapelen. Kaye Regelski (USA, 1944, België) door het fronsen, Leen Lybeer door het stapelen, Jo de Coopman (B, 1955) door het rafelen en Marc van Hoe door het omwinden, Anita Evenepoel (B, 1949) door het stijven. De grote driehoekige vleugels van Francine van der Biest (B, 1953) manifesteren zich hangend. Het evenwicht van de horizontalen en de verticalen in de linnenbindingen van Ria Bosman (B, 1956) zijn odes aan het op en neer weefritme. Een nieuwste generatie kunstenaars ruilt deze materiaal- en vormuitzuivering voor een expressievere taal. De hausse van de herontdekte picturale middelen vertaalt gevoelens, dramatiek, subjectiviteit en kleur. Internationale voorbeelden hiervan werden tentoongesteld in de Vehta Biënnale, Vehtaprijs 1984 in de Romaanse kerk te Vichte bij Kortrijk. De prijs werd verdeeld tussen de Engelsman John Newton (GB, 1945) en de Japanse Nobuko Hiroï (J, 1951). Lam de Wolf (NL, 1949) kreeg een eervolle vermelding.Ga naar eind(15) Jonge kunstenaars experimenteren met het nomadebestaan van het weefsel zelf en volgen daarbij Gilles Deleuze en Felix Guattari in hun traktaat Mille Plateaux - Le Lisse et le Strié.Ga naar eind(16) Zij stellen een weefsel voor als een confrontatie van twee ruimtes die niet van dezelfde natuur zijn: de ruimte van de schering kent
Francine van de Biest, ‘Vleugels’, 1985 (vooraan). Anita Evenpoel, ‘Gordijn’, 1985 (achteraan). Installatie Campo Santo Kapel, Sint-Amandsberg, Gent.
geen einde en is een continue variatie binnen een continue ontwikkeling. Het traject is dominerend, de stopplaatsen zijn eraan ondergeschikt. Edith van Driessches (B, 1932) stofapplicaties zijn binnen- (gekleurde katoenvlakken) en buitenruimtes (voiles en kantelementen) die meerdimensionaal met elkaar dialogeren. Zo tekenen de automatische borduurlijnen van Veerle Rouquart vergrote kindervisies. Ze ontving de bronzen medaille voor haar borduurtekeningen in de Triënnale voor Textielkunst te Lodz, Polen, oktober 1985. Ingrid Six (B, 1950) versterkt al bordurend haar kleurrijke explosieschilderijen. Christine Steel (B, 1945) tekent met draadfranjes verhalen op haar vellen handgeschept papier. Marc Geysens' (B, 1946) Reflecties van Afrika roepen door gesuggereerde zebrahuiden en hun schaduwen met gekleurde spiesen doorstoken, een nostalgische romantiek op. Zoals deze kunstenaars via textiel het beeld zoeken, zo grijpen schilders als Wim Delvoye (B, 1965) naar traplopers, Oosterse tapijten en Ignace de Vos (B, 1954) naar gobelins als suggestieve huiden voor hun schilderijen. Ook hier is een grensvervaging te bespeuren, maar nu ten dienste van het beeld.Ga naar eind(17) De Franse groep En Avant Comme Avant exposeerde in januari 1983 de Peint-Sculpt Art en Velde in de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst te Gent. Vanuit de opgeheven hand van de monumentale Arteveldesculptuur, die ontstond uit ter plaatse verzameld | |
[pagina 707]
| |
Edith van Driessche, ‘Brief van kant en zilverpapier’, 225×160 cm, 1982 (Foto Provinciale Musea, Antwerpen).
E.A.C.A., ‘Art en Velde’, 1983. Installatie Vereniging voor het Museum van hedendaagse Kunst te Gent (Foto Willy Dé)
wrakhout, loopt vanuit elke vinger wit lint door het raam naar buiten, waar de linten vervolgens in een boom verstrengeld raken en als een Belgisch-Franse vlag over de Recolettenlei opnieuw het gebouw binnenkomen om als ruw basismateriaal voor het weefgetouw te dienen. Interpreteren we deze installatie als een pamflet voor gemeenschapkunst? Van Artevelde sloot inderdaad vrede met Engeland in 1340 teneinde het woluitvoerverbod te laten opheffen om hier armoede en onrust te voorkomen. Crisisbestrijding? Laat onze ware Jacob zich kenbaar maken...! Ga naar eind(13) |
|