Ons Erfdeel. Jaargang 29
(1986)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 681]
| |
Mijn vriend Pieter Jacobus Meertens
| |
Lezen, een levensbehoefteIn het Amsterdamse huis, Prinsengracht 1101, stonden duizenden boeken. Piet Meertens wist daarin feilloos de weg. Vier meter hoog, twee rijen diep en om een boek te pakken had hij geen kaartsysteem nodig, zijn | |
[pagina 682]
| |
geheugen leek op een computer. Tien jaar geleden schreef hij: ‘Ik herinner mij nauwelijks de tijd dat ik niet las. Ik heb pas op school lezen geleerd en ik herinner me nog levendig welk een openbaring dat voor mij was. Er ging in ons gezin het verhaal dat ik vóór die tijd al met de krant voor me zat en probeerde om uit de letters wijs te worden, wat me toen natuurlijk nog niet gelukte. Nog zie ik hoe juffrouw Bleeker met gekleurde krijtjes de letters op het bord schreef en ons bijbracht wat ze betekenden. En nog herinner ik me hoe gelukkig ik was toen ik uit die letters woorden kon vormen en tot het besef kwam dat een geheim me onthuld was en dat ik daardoor de volwassenen nader was gekomen’. Lezen was voor hem een levensbehoefte. ‘Wie kan lezen voelt zich nooit eenzaam. Ik heb meermalen kinderen horen zeggen dat ze zich eenzaam vonden. Het heeft me altijd een bedroefd gevoel gegeven, een gevoel van medelijden en machteloosheid. Het is natuurlijk minder tragisch dan het lijkt; het kind komt er wel over heen. Ik herinner me niet dat ik zo'n gevoel van eenzaamheid in mijn jeugd ooit heb gehad; ik had altijd boeken die me binnenleiden in de levens van andere mensen en die werelden voor me deden opengaan. We ontdekken de wereld op twee verschillende manieren: door eigen ervaring en door het boek. Maar wie ze alleen op de eerste wijze ontdekt ontdekt niet bijster veel. In mijn leven is het geschreven woord altijd van een met geen ander goed te vergelijken betekenis geweest, een troost in verdriet, een hechte steun in tegenspoed. Ik heb me in dit opzicht levenslang bevoorrecht gevoeld boven velen. Pas op later leeftijd ben ik me ervan bewust geworden dat ons gezin veel meer boeken bezat dan verreweg de meeste burgergezinnen die met het onze vergelijkbaar zijn. Er is bij mijn weten en zeker voor wat ons land betreft nooit een studie geschreven over de lectuur in vroeger tijd. Ik weet maar voor een klein deel van wat in ons huis aan boeken voorradig was waar deze vandaan zijn gekomen. Maar ik weet dat zowel mijn vader als mijn moeder graag lazen. Mijn vader hield vooral van geschiedenis, mijn moeder van bellettrie. Mijn moeder had trouwens een eigen boekenkast, die ik geërfd heb en die nog in mijn Middelburgse huis staat, grotendeels met haar boeken’.Ga naar eind(2) | |
Middelburgse achtergrondDe 23ste stelling bij zijn proefschrift Letterkundig leven in Zeeland in de zestiende en de eerste helft der zeventiende eeuw luidt: ‘De betekenis van de geslachtkunde (genealogie) als hulpwetenschap, in 't bijzonder voor de geschiedenis en de literatuurgeschiedenis, wordt nog steeds niet voldoende begrepen’. Zijn dissertatie is van 1943. Het zal dan ook geen verbazing wekken dat hij een uitvoerige genealogie van de familie Meertens heeft gemaakt. De Middelburgse achtergrond hebben zij op twee manieren: Jasper Mertens, gedoopt te Middelburg in Vlaanderen, een linnenwever, wordt 29 november 1644 poorter van Middelburg op Walcheren. Sindsdien hebben de opvolgende generaties Walcheren niet meer verlaten totdat de vader van Piet Meertens naar Utrecht verhuisde. Na de linnenwever kwamen er zes generaties die vleeshouwer, later slager genoemd, van beroep waren, meermalen gecombineerd met een keurmeesterschap. De grootvader en vader van Piet dreven een kruidenierszaak op de Vlasmarkt. De vader veranderde van beroep en ging in het verzekeringswezen. Piet Meertens maakte bij de genealogie de volgende notitie: ‘De gemiddelde leeftijd van de eerste negen generaties is 57⅓ jaar’ en hij vervolgde, aangezien zijn broers op resp. 43-jarige en 48-jarige leeftijd gestorven waren, ‘mijn beide broeders zijn dus veel te Jong gestorven’.Ga naar eind(3) Pieter Jacobus Meertens werd te Middelburg op de Korendijk P. 59 op 6 september 1899, 's morgens om 10 uur geboren. Hij | |
[pagina 683]
| |
werd in de Hervormde kerk gedoopt toen hij bijna vijf jaar was, op 24 juli 1904, door ds. N.M. de Ligt. De predikant was de vader van Bart de Ligt, al eerder genoemd. Over deze figuur, ‘de begenadigde profetische mens die Bart de Ligt was’, schreef Meertens in 1963 een herdenkingswoord. Piet Meertens ging ter catechisatie bij ds. M. van Empel, een man die als predikant en bibliothecaris van de Provinciale Bibliotheek een belangrijke plaats in de Middelburgse samenleving vervulde. In 1913 gaat hij naar het gymnasium. Een vroegbloeier is Piet Meertens niet geweest en al gaat hij steeds over, toch worden in de eerste jaren verschillende vakken nog al eens met de aanmerking ‘zwak’ voorzien. Dat dit wiskunde betrof hoeft niemand te verwonderen die Piet Meertens kende; dat dit ook voor verschillende talen het geval was, verbaasde mij. In de vijfde klas gaat het bergopwaarts en promoveert hij als eerste van de klas naar het laatste jaar. In juni 1919 doet hij met goed gevolg examen met nog zes kandidaten. | |
UniversiteitEen universitaire studie is lang een privilege van de bevoorrechten in de maatschappij geweest. In het gemiddelde middenstandsgezin gingen rond de jaren twintig zeer weinig kinderen na afloop van de middelbare school verder studeren. Bij hoge uitzondering gebeurde dit voor een meisje. Daarom treft het bijzonder dat van de vier kinderen uit het gezin Meertens er drie gingen studeren en wel aan de rijksuniversiteit te Utrecht - Piet, de oudste, studeerde Nederlandse letteren van 1919 tot 1924, zijn broer Kees van 1919 tot 1925 wisen natuurkunde en de derde zoon tandheelkunde van 1925 tot 1929. Het vierde kind was een dochter. Het verklaart ook waarom vader en moeder Meertens naar Utrecht verhuisden. Piet Meertens heeft altijd een bijzondere band met zijn moeder gehad. Het studeren aan een
P.J. Meertens in 1932 als secretaris van de Dialectencommissie.
universiteit is vooral te danken aan haar doorzettingsvermogen. Piet Meertens vertelde mij dat hij voor zijn studiekeuze lang geaarzeld heeft tussen theologie en letteren. Hoewel hij nooit spijt gehad heeft voor de keuze van de letteren, bleef hij zich, door alle bedrijven heen, bezighouden met predikanten en theologie. Hij dacht er ook aan om te promoveren over de mystiek. Toen dat niet doorging, koos hij voor een onderwerp over de sociale denkbeelden in Nederland. Later zal hij verklaren dat als hij zijn studie zou moeten overdoen, hij sociologie had gekozen. Die studierichting was er in zijn tijd nog niet. In dit licht is de eerste stelling bij zijn proefschrift interessant: ‘De literatuurgeschiedenis dient beschouwt te worden als een onderdeel van de sociologie’. Het zijn die drie richtingen: theologie, letteren (taalkunde) en sociale geschiedenis, die voor een groot deel zijn leven blijven bepalen. Hij besluit zijn studie in Utrecht cum laude. Een leraarschap in Nederlands en geschiedenis te Woerden (1925) en te Doetinchem (1926) is geen succes, althans voor hem niet. Een universitaire loopbaan ligt in het verschiet. Van 1926 tot 1930 is hij verbonden aan de Universiteitsbibliotheek te Utrecht. Het jaar 1930 is een belangrijk keerpunt in zijn leven. Op voordracht van zijn leermeester | |
[pagina 684]
| |
P.J. Meertens (links) in discussie met ds. P.E. Boele tijdens de kampdag van het weekblad,De Vlam’ in
1948.
C.G.N. de Vooys wordt hij benoemd tot secretaris van de Dialectencommissie van de Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, met de opdracht een atlas samen te stellen. In 1934 wordt hieraan, op verzoek van Meertens, de samenstelling van een volkskunde-atlas toegevoegd, waarvoor een Volkskundecommissie werd ingesteld. In 1948 kwam er nog een Naamkundecommissie bij. De drie commissies kregen aparte bureaus die later werden samengevat in het ‘Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde’. In een kamertje in het gebouw van de Akademie begon Meertens in 1930 zijn werkzaamheden voor het Dialectenbureau. | |
Dialect- en Volkskunde‘Inmiddels was ik, in 1930, door mijn werkzaamheden aan de taalatlas der Nederlandse Akademie van Wetenschappen in contact gekomen met Prof. Blancquaert [Gent] en zijn dialectologische arbeid. In 1930 vertoefde ik geruimde tijd bij hem, om mij op de hoogte te stellen van de door hem gevolgde methode en kennis te nemen van de resultaten van zijn arbeid’. Het is ook het begin van zijn grote belangstelling voor Vlaanderen, tot uiting komend in goede vriendschappen en wetenschappelijke activiteiten. In die tijd voelde Meertens zich onzeker. Dialectkunde was een discipline die hem niet was bijgebracht. De voorzitter van de commissie, prof. van Ginneken, overheerste hem. Van Blancquaert leerde hij de directe methode kennen van het dialectonderzoek. Bij een dergelijk onderzoek reist men een streek van dorp tot dorp af om overal uit de mond der bewoners het dialect op te tekenen. Dat vereist een bepaalde vaardigheid, | |
[pagina 685]
| |
want geen enkele bijzonderheid van wat er gezegd wordt mag de opnemer ontgaan, de geringste stembuiging, de kleinste nuance moet worden opgetekend. Tegenwoordig wordt het werk in grote mate verlicht door bandopnamen. In 1933 ging Meertens gretig op het voorstel van Blancquaert in om samen met hem de Dialectatlas van de Zeeuwse eilanden te bewerken. Gedurende zes jaar hebben zij jaarlijks enkele weken van hun vakantie besteed om de opnemingen voor Zeeland en een deel van de Zuidhollandse eilanden bijeen te brengen.Ga naar eind(4) Piet Meertens was tot zijn dertigste jaar niet buiten de grenzen van Nederland geweest. In 1929 bezoekt hij Engeland in 1930 maakt hij studiereizen langs Belgische en Duitse dialectcentrales. In Bonn maakt hij kennis met het Instituut für geschichtliche Landeskunde, een inspirerend bezoek dat bij hem de gedachte doet opkomen dialect- en volkskunde met elkaar te verenigen. In 1934 werd - zoals gezegd - de Volkskundecommissie ingesteld met Jos. Schrijnen als voorzitter, de auteur van het standaardwerk Nederlandsche volkskunde. In zijn studententijd had Meertens al belangstelling voor volkskunde; hij volgde een privatissimum van Schrijnen. Tot de officiële taak van het Volkskundebureau behoorde het samenstellen van een volkskunde-atlas, maar de belangstelling van Meertens ging veel verder. Volksgeloof en volkskarakter waren onderwerpen die hem bijzonder interesseerden. Dat blijkt ook uit zijn medewerking aan de verzamelbundels De Nederlandse Volkskarakters (1938) en De lof van den boer (1942). In allerlei periodieken gaf hij blijk van zijn steeds groeiende en veelzijdige kennis. Tot aan 1970 telde een lijst van geschriften van hem zo'n 2000 titels. Het betreffen niet alleen titels op de hierboven genoemde gebieden, maar ook die op het terrein van de sociale geschiedenis, letterkunde, kerkgeschiedenis alsmede artikelen in verschillende encyclopedieën. | |
DissertatieHet adagium van Jan Campert: ‘Daar is geen land als dit mijn land’, daarmee Walcheren bedoelend, gold ook voor Piet Meertens, maar dan betrof het heel Zeeland. Hij sprak graag over zijn Zeeuwse volk. In het woord vooraf van zijn dissertatie over het Letterkundig leven in Zeeland zegt hij: ‘In hoofdzaak zijn het overwegingen van locaal-patriottische aard geweest, die tot het ontstaan van dit boek aanleiding hebben gegeven. Geboren en getogen Zeeuw, uit een geslacht dat van vaderszijde geheel, van moederszijde voor de helft sinds drie eeuwen en langer in Zeeland gewoond heeft, heb ik mij van kindsbeen af in bijzondere mate aangetrokken gevoeld tot de geschiedenis van het land, dat mijn voorouders bewoonden, “'t vruchtbaar Zeeusche rijck, mijn lieve vaderland”, zoals Philibert van Borsselen het noemde, het land waar ik de eerste twintig jaar van mijn leven heb doorgebracht, en van het volk, waaruit ik ben geboren’. Hij is er zich van bewust dat er belangrijker onderwerpen zijn dan de Zeeuwse letterkunde en hij wil die geen hoger plaats geven dan waarop zij recht heeft. ‘Men beschouwe deze studie dan ook in de eerste plaats als een dienst, die een toegewijd zoon van zijn land aan dat land bewees, een daad van piëteit, die met liefde en toewijding werd verricht’. Het proefschrift verscheen in de Verhandelingen van de Nederlandsche Akademie van Wetenschappen midden in het oorlogsjaar 1943. De dissertatie heeft al spoedig grote aandacht getrokken - hij was er cum laude op gepromoveerd -, en nog steeds is het een onuitputtelijke bron voor verder onderzoek. Het moet voor hem een belangrijk lichtpunt zijn geweest in die droeve oorlogsjaren. In de periode 1930-1940 waren hem op het terrein van dialect- en volkskunde-onderzoek onbegrip en tegenwerking niet bespaard gebleven. Door karaktervastheid was het hem gelukt de tegenwerkende krachten de baas te blijven. In | |
[pagina 686]
| |
de oorlogsperiode zou een groot beroep worden gedaan op zijn uithoudingsvermogen en tact. Vanuit de nationaal-socialistische hoek probeerde men vat te krijgen op zijn volkskundebureau. Piet Meertens, die vanaf 1936 - het jaar van oprichting - lid was van het ‘Comité van Waakzaamheid van Nederlandse intellectuelen tegen het nationaal-socialisme’, moest willens en wetens zijn instituut klein houden om te zorgen dat zijn medewerkersbestand intact bleef. Dat is hem gelukt. Ambtshalve en in het persoonlijke vlak zijn grote beproevingen zijn deel geworden.Ga naar eind(5) | |
‘Gelukkige jaren’Zoals gezegd was de periode 1945-1952 er een waarin hij zijn energie en daadkracht ten volle kon uitleven, zijn gelukkige jaren. Kort na de oorlog - 19 mei 1945 - trad het illegale blad De Vonk onder de naam De Vlam in de openbaarheid. Piet Meertens maakte deel uit van de redactie, samen met Wim Storm, Henriëtte Roland Holst, Jef Last, Hans Bovenkerk en anderen. Het is ook het begin van zijn vriendschap met Henriëtte Roland Holst, die hij zeer vereerde. Als voorzitter van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde houdt hij in 1969 een rede ter nagedachtenis naar aanleiding van het feit dat zij 24 december 1869 werd geboren. Meertens sprak een zeer persoonlijk woord ‘over een Nederlandse vrouw, een Nederlandse dichteres die ik diep vereerd heb en zonder wie mijn leven stellig anders zou zijn verlopen dan het verlopen is, en stellig minder gelukkig, en wier werk mij in de moeilijkste ogenblikken van mijn leven tot een onvergetelijke steun is geweest’. In De Vlam heeft hij honderden artikelen gepubliceerd, die variëren van het ijveren tegen de doodstraf van oorlogsmisdadigers, ‘christelijke" politiek, het gevangeniswezen, reclassering, letterkundige onderwerpen, herdenkingen, het studeren van arbeiderskinderen, de vredesbeweging tot de Duitse herbewapening
P.J. Meertens voor zijn huis Prinsengracht 1101 te Amsterdam.
toe. Voor hem was het woord van Poesjkin: ‘Uit de Vonk zal de Vlam oplaaien’ - vandaar de naam van het weekblad -, geen ijdel woord. In dit blad kon hij zich uitspreken voor het socialisme. Hier was hij beslist geen toeschouwer en hij zag het socialisme in samenhang met het christendom. In een interview uit 1974 zal hij verklaren: ‘Het geloof is in mijn leven de allesbeheersende factor geworden en voor mij is de kern ervan het op zoek zijn naar het nieuwe Jeruzalem, de voltooiing van de eerste christengemeenten zodat gezegd kan worden ‘Zij hadden alles gemeen’.Ga naar eind(6) Zijn betekenis als biograaf van het socialisme moet zeker worden genoemd. In 1981 verscheen de verzamelbundel: Piet Meertens; | |
[pagina 687]
| |
in het voetspoor van Henriëtte Roland Holst; radicalen en religieuze socialisten in Nederland, van een inleiding voorzien door Ger Harmsen. De artikelen beslaan een periode van 1925 tot 1963. Ook in deze bundel opstellen van Meertens is de rode draad de relatie tussen christendom en socialisme. In dit werk vinden we zijn in 1961 in het Zeeuws Tijdschrift verschenen artikel over de opkomst van het socialisme in Middelburg terug. | |
Het Meertens-InstituutZijn streven om aan het Dialecten- en Volkskundebureau ook een Naamkundebureau te verbinden werd in 1948 gerealiseerd tezamen met de Naamkundecommissie. Van zijn belangstelling voor de naamkunde getuigt ook zijn publikatie over de betekenis van de Nederlandse familienamen in 1941Ga naar eind(7), die in 1944 haar tweede druk beleefde. Een uitgebreider werk over de Zeeuwse familienamen verscheen in 1947. ‘Zelden of nooit heeft schrijven van een geschrift mij zozeer geboeid als van deze studie, maar zelden of nooit ook ben ik mij zozeer bewust geweest van de onvolmaaktheid ervan’.Ga naar eind(8) Vele Zeeuwen zijn hierdoor geïnspireerd genealogie te gaan bedrijven. Een belangrijke aanwinst voor het Naamkundebureau waren de controlestroken van de volkstelling 1947. Het plan werd opgevat een repertorium van alle Nederlandse familienamen uit te geven waarvan thans de voltooiing nadert. Ook op het terrein van de veldnamen werd baanbrekend werk verricht, dat werd gevolgd door allerlei onderzoeken naar veldnamen en publikaties door heemkundige kringen. Ook namen van nederzettingen, streken, wateren enz. werden door het Naamkundebureau bestudeerd en gepubliceerd. Onder leiding van Meertens groeide vanaf 1945 tot zijn pensionering in 1965 de instellingen uit tot wat werd genoemd - zoals gezegd - het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde. Begonnen in het kamertje in het gebouw van de Akademie in 1930, kregen de bureaus in 1949 de beschikking over een afgedankt schoolgebouw. Het onderzoekwerk breidde zich steeds uit, de bibliotheek groeide enorm, het personeel nam toe en toen in 1963 het Nederlandse Volksliedarchief in het Volkskundebureau werd geïncorporeerd, werd de oude school te klein. In 1969 verhuisde men naar het statige pand aan de Keizersgracht 569-571, een onderkomen de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen waardig. Het is een charmant neogotisch gebouw met zandstenen pilaartjes en verdere opsmuk.Ga naar eind(9) Meertens kreeg de eervolle benoeming tot lid van de Koninklijke Akademie. Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag werd in 1979 de naam van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde veranderd in P.J. Meertens-instituut als eerbetoon aan hem die van de oprichting in 1930 tot 1965 de leiding van het Instituut had. | |
Twee wereldenPiet Meertens was in meer dan één opzicht een man van twee werelden. Ook wat zijn woonplaats betreft, althans zeker sinds 1967 toen hij ons vroeg naar een huis te Middelburg om te zien. Zijn keuze viel op het huis Dam 48 waarop hij boven het raam van de voordeur de oude naam ‘De spelende Leeuw’ liet schilderen. Het huis lag niet ver van de plek waar zijn ouders enige jaren hadden gewoond en dat heeft in de keuze meegespeeld. Zijn hoofdverblijf bleef Prinsengracht 1101 te Amsterdam, maar hij had nu ook een plaats waar hij rustig aan nog op stapel staande boeken en artikelen kon werken. Daar schreef hij talrijke bijdragen voor de Encyclopedie van Zeeland waarvan hij de verschijning nog heeft mogen meemaken. Zijn plan voor een boek over het volksleven in Zeeland, waarvoor hij de bouwstenen had verzameld, heeft hij niet kunnen verwezenlijken. | |
[pagina 688]
| |
Piet Meertens, zoon van zijn land: Zeeland, was ook de zoon van zijn stad: Middelburg. Met de Zeeuwse hoofdstad had hij een soort liefde-haat-verhouding. Hij verfoeide de daar heersende standengeest, merkbaar nog in de jaren vóór 1940. Het 19e-eeuwse Middelburg boeide hem en ook daarover wilde hij nog schrijven. In Amsterdam haalde hij ruim adem in een brede vriendenkring met zeer verschillende opvattingen, tegen Middelburg zette hij zich nog al eens af, maar tijdens zijn verblijven in zijn huis te Middelburg viel daar nauwelijks meer iets van te merken. ‘Als ik in Amsterdam zit en ik ga naar Middelburg, vind ik dat een fijne gedachte. Zit ik eenmaal in Middelburg dan kan ik me alweer op de terugreis verheugen. In beide gevallen bevalt het verblijf me bovendien ook nog, dus ik mag niet klagen’, zei hij in 1974.Ga naar eind(10) In september van dat jaar werd zijn 75ste jaardag in Amsterdam gevierd met vele vrienden uit het gehele land, korte tijd later gevolgd door een viering in Middelburg met zijn Zeeuwse vrienden. Het jaar 1974 was ook bezet met reizen naar Moskou en Budapest voor bijeenkomsten op het gebied van de volkskunde. In de sfeer van internationale kringen en congressen voelde hij zich thuis. Zijn stem had gezag en meermalen kon hij tegenstellingen in vakgebieden tussen Oost- en West-Europa overbruggen. ‘Ik heb mijn hele leven veel geluk gehad en gevonden wat ik wilde vinden’, was een uitspraak in mei 1974. Hij bezat een calvinistische werkdrift die hem dreef elk uur van de dag zo goed mogelijk te benutten. Bepaalde lectuur bewaarde hij voor de feestdagen als een exquis gerecht. Over gerechten gesproken, zelden heb ik iemand gezien die een maaltijd, liefst met vrienden, zo goed kon waarderen als hij. Ook in dit opzicht een man van twee werelden. | |
‘Het Zonnehuis’Het druk bezette jaar 1974 was voorbijgegaan waarin hij zo nu en dan over moeheid klaagde. ‘Begin januari (1975) kreeg ik een beroerte. Het was 's avonds laat, ik zat zoals gewoonlijk voor mijn schrijftafel te werken, toen ik opeens een wonderlijk gevoel in mijn hoofd voelde, net of er iets verschoof. Ik begreep dadelijk dat het een beroerte moest zijn. Ik was in letterlijke zin met stomheid geslagen; ik kon geen geluid meer voortbrengen...’Ga naar eind(11) Deze woorden typte Piet Meertens in 1978 met zijn wijsvinger van de linkerhand op een ouderwetse Underwood-schrijfmachine. Met deze woorden opent de film Afasie, een indrukwekkende documentaire van Jan Vrijman die voor de televisie is uitgezonden. De hersenbloeding had hem getroffen met verlamming van zijn rechterzijde en zijn spraakcentrum gestoord. Afasie betekent niet of nauwelijks meer kunnen spreken, vaak niet meer kunnen schrijven en ook wel niet meer kunnen lezen. Na eerst in de Boerhaave-kliniek in Amsterdam verpleegd te zijn, werd hij van 1976 tot aan zijn overlijden op 28 oktober 1985 in ‘Het Zonnehuis’ te Amstelveen verzorgd. Om de drie weken bezochten wij hem daar. Voor een man voor wie communicatie in woord en geschrift zo belangrijk was, betekende het een zwaar lijden. Met ontzagwekkende wilskracht leerde hij, voor zover mogelijk, weer lopen, schrijven en spreken. Vrienden uit Amsterdam hielden hem op de hoogte over ‘zijn’ Instituut, stad en land, en het familieleven. Hij bleef ook in Middelburg en Zeeland en zijn vrienden daar zeer geïnteresseerd. Een enkele maal schreef hij nog een artikel of corrigeerde hij drukproeven voor een van zijn uitgaven. De laatste jaren kon hij zich nauwelijks meer verstaanbaar maken. Overzien wij de periode 1975-1985 dan beseffen wij pas goed met welke moed, doorzettingsvermogen en berusting hij getracht heeft de dagen door te komen. In 1979 verscheen de bundel Meertens over de Zeeuwen; Zeeuwse studies uitgegeven | |
[pagina 689]
| |
naar aanleiding van zijn tachtigste verjaardag. Hierin zijn 30 studies verzameld op het gebied van letterkunde, dialectologie, volkskunde, naamkunde, sociale geschiedenis, godsdienstig leven etc. In 1981 verscheen, zoals gezegd, een verzameling bijdragen op het terrein van de sociale en geestesgeschiedenis. Gemakkelijk zouden er bundels te vullen zijn met bijdragen op het gebied van dialectologie en volkskunde. Een bijzondere band had Piet Meertens met Vlaanderen. Zijn sympathie voor de GrootNederlandse gedachte stak hij niet onder stoelen of banken. Van zijn goede vrienden daar noemen we Willem Pée met wie hij sinds 1930 bevriend was.Ga naar eind(12) Hij was lid van de Raad van Advies van de Stichting Ons Erfdeel. Piet Meertens, die zich op weg wist naar het nieuwe Jeruzalem, werd op 30 oktober 1985 te Utrecht begraven in het graf bij zijn moeder. |
|