| |
| |
| |
Muziek van minderheden
in Vlaanderen
Luc Mishalle
LUC MISHALLE
werd in 1953 geboren te Antwerpen. Studeerde rechten aan de U.I. Antwerpen. Is actief in verschillende muziekprojecten. In 1983 startte hij met het multicultureel project ‘Belçikal’ en is oprichter van het jazz-kwartet ‘Galilieo's left wing’ en de harmonie ‘De Nieuwe Hoop’.
Adres: Kerkstraat 51, B-2720 Burcht
Al heel lang is Vlaanderen een multiraciaal, multicultureel gebied. In groot-Antwerpen alleen al wonen op een bevolking van 488.425 inwoners 46.251 vreemdelingen van niet minder dan 138 nationaliteiten (cijfers van 1984). Die nationaliteiten - of beter: streken - brengen specifieke culturen mee, d.w.z. verschillende talen, religies, kunstuitingen, gedragingen en algemene kennis.
In dit artikel zal onderzocht worden hoe in 1985, tenslotte het Jaar van de Muziek, uitheemse muziek zich manifesteert in Vlaanderen én welk lot haar uitvoerders beschoren is. Niet ter sprake zullen komen die muziekstijlen die in oorsprong wel ‘vreemd’ zijn, maar nu behoren tot de commerciële radio- en TV-cultuur die over vrijwel de hele wereld hetzelfde klinkt, ongeacht de nationaliteit van de uitvoerder (vormen van popmuziek, schlagers en jazz). Gesproken zal ook niet worden over de ‘klassieke cultuur’ (Chinese opera, Indiase raga's, muziek van Afrikaanse stammen...) omdat deze kunstvormen geen deel uitmaken van de ‘levende cultuur’ van de migranten in Vlaanderen. Zulke muziek moet steevast geïmporteerd worden en is niet flexibel: zij past zich niet aan in verschillende omstandigheden.
Het onderzoek betreft wel die muziek die de migranten al verschillende decennia importeren - en dat is bijna uitsluitend volksmuziek. Waar en door wie wordt deze muziek gespeeld en wie luistert ernaar? Hebben Vlaamse artiesten en Vlaams publiek daar wel iets mee te maken? Is die geïmporteerde muziek relevant in onze samenleving, of werkt ze louter groepsbevestigend? Is er een vorm van organisatie, zijn er orkesten, bestaat er een opleiding, wie betaalt wat...? Enkele losse vragen die mij ertoe aanzetten één en ander te verduidelijken.
Het zou te ver gaan alle facetten van de verschillende soorten volksmuziek te bekijken. Daarbij komt dat volksmuziek - zeker in onze contreien - een marginaal verschijnsel is. Generaliserend zal daarom gesproken worden over westers en niet-westers. Onder westerse immigranten valt enerzijds de Slavische groep (Polen, Oekraïners...) en anderzijds de mediterrane groep (Italianen, Spanjaarden, Grieken...). Van de vele niet-westerse culturen pikken wij er één uit, omdat zij als bevolkingsgroep sterk vertegenwoordigt zijn in Vlaanderen: de Arabische en de Turkse.
Eerst zou ik echter de aandacht willen vestigen op een etnische minderheid met een zeer eigen cultuur, die reeds lang voor de Eerste Wereldoorlog - vanaf die tijd kwamen de ‘gastarbeiders’ - met ons samenleefde: de zigeuners.
| |
| |
| |
I. Zigeuners
Wat de zigeuners sterk onderscheidt van andere etnische minderheden is de totale vervaging van hun ‘oorsprongcultuur’. Zij doken in de 14e-15e eeuw in West-Europa op en zijn misschien afkomstig uit Rajastan (Indië). Waar zij kwamen, pasten zij zich min of meer aan de lokale gebruiken aan zonder hun eigenheid te verliezen: zij hebben de hun omringende cultuur steeds op hun eigen manier geïnterpreteerd en soms verder uitgedragen.
Niet iedereen die in een woonwagen leeft, is zigeuner. In België is slechts (grofgeschat) 10 % van de woonwagenbewoners zigeuner, d.w.z. een bevolkingsgroep met bepaalde etnische kenmerken. De anderen noemt men: ‘voyageurs’, meestal van Belgische origine.
Ook op muzikaal vlak onderscheiden zij zich: voyageurs ‘vallen’ vaak op André Hazes, de Zangeres Zonder Naam en liederen van truckers. Actief zijn zij soms bekend als orgeldraaiers of accordeonisten. Zigeuners zijn zeer muziekminnend, veel meer dan voyageurs. Samen met dans is de muziek bijna de enige culturele uitdrukkingsvorm van deze groep. Theater en plastische kunsten in enge zin zijn onbestaand.
Net als hun vage oorsprong is ook hun eigen zigeunermuziek een vaag begrip. Zigeuners geven vaker een eigen cachet aan bestaande muziekstijlen. De drie meest verbreide daarvan zijn: puszta, flamenco en jazz.
Slavische puszta-muziek treft men ‘live’ aan in restaurants en bars met Balkanspecialiteiten. Het is droeve, sentimentele muziek met veel tempowisselingen, vrij bekend bij het westerse publiek door stereotiepe ‘tafelviolisten’. In Vlaanderen zijn naar schatting tien tot vijftien professionele Slavische zigeunermuzikanten en hun werkterrein ligt uitsluitend in restaurants. Deze muzikanten zijn ‘geïmporteerd’ en worden regelmatig afgewisseld. De stijl wordt zelden actief beoefend door in Vlaanderen verblijvende zigeuners.
Een tweede pijler is de flamencomuziek. Zigeuners die in Andaluzië verbleven, namen deze muziekstijl snel over en gaven hem - in bewerkte versie - wereldbekendheid. In Vlaanderen is ‘echte’ flamenco meer ingeburgerd dan zigeunerflamenco, maar er zijn uiteraard veel raakpunten; soms vervaagt de grens totaal.
Wat veel populairder is in zigeunermiddens in Vlaanderen is de ‘zigeunerjazz’, welbekend van de fenomenale Django Reinhardt. Vermengd met een soort ‘blues’: het bezingen van het dagelijks leven, vooral de pijnen en het lijden, wordt deze stijl hier op het ogenblik het meest beoefend. De groep WASO (twee zigeuners en twee Belgen) is (was?) de meest bekende Belgische -vertegenwoordiger. Men kan stellen dat muziekspelen zeer ingeburgerd is: de helft van de jongeren tussen vijftien en vijfentwintig jaar speelt behoorlijk tot zeer goed gitaar of viool. Zij doen dat ook heel regelmatig, gewoon als men bij elkaar is, of in religieuze context: bij uitvoeringen van missen, bij bruiloften en doopsels, maar het klinkt zelden door tot de buitenwereld. Occasioneel worden wel groepjes gevormd; die vallen echter meestal vrij snel uit elkaar, een gegeven dat inherent is aan het nomadenbestaan. Buiten de reeds vermelde WASO kent men in Vlaanderen twee redelijk stabiele groepen: Ladja Billo en de Piotto's. Vooral deze laatste groep geniet in Vlaanderen enige bekendheid en maakte ook platen.
| |
II. Het westerse systeem
Hoewel de muziekcultuur in de Europese landen gedifferentieerd is naargelang de streek van herkomst, zijn er toch een heleboel gemeenschappelijke kenmerken:
- er bestaat een duidelijke scheiding tussen ‘klassieke’ en ‘populaire’ muziek en deze laatste wordt meer en meer uniform gemaakt
| |
| |
en beïnvloed door de radio- en TV-cultuur. Wat er overblijft aan originele muziek is een marginaal verschijnsel geworden.
- men gebruikt overal het twaalftoonssysteem (hoewel de ‘neutrale terts’ niet volledig is afgeschaft) en men heeft een uniform muzieknotatiesysteem. Overdracht van muziek geschiedt dan ook vaak schriftelijk.
- op enkele uitzonderingen na (Joegoslavië, Hongarije, flamenco) is het ritmische concept eenvoudig en gebruikt men harmonieën (van rudimentair tot zeer complex).
- het instrumentarium is grotendeels gestandardiseerd (uniformiteit) en de uitvoerder van westerse muziek is meestal strikt gebonden aan een compositie (ofwel vaneen componist of uit traditie).
Wat werd er nu binnen dit systeem aan originele populaire muziek in Vlaanderen ingevoerd en wat blijft daar van over?
Welnu, de eerste gastarbeiders (omstreeks 1920) gingen allen naar Limburg; zij kwamen uit Polen, Oekraïne, Oost-Duitsland en Oostenrijk - met mondjesmaat. De integratie verliep vlot. Muzikaal bleef er, de thuiszingers uitgezonderd niet veel eigens over, maar de culturele kloof was vanaf het begin al bijzonder klein.
In 1947 arriveert het eerste grote contingent Italianen. Er werd nogal wat gesold met deze bevolkingsgroep: in 1949 werden 18.000 Italianen teruggestuurd, maar iets later vroeg België weer opnieuw contingenten aan. Op muzikaal gebied zijn er nu b.v. CASI: een centrum voor Italiaanse gastarbeiders met culturele nevenactiviteiten (groot koor) en de nogal folkloristische I Campagnoli (wel met goede ‘live’ muziek). Een enkel Italiaans restaurant stelt ook musici te werk. De enige in Vlaanderen verblijvende Italianen die enige bekendheid verwierven, zijn overgestapt naar de meer uniforme commerciële cultuur: Rocco Granata en Adamo.
Italiaanse muziek die recente Vlaamse
Asturische zang van A. Cortez en haar man José.
volksmuziek beïnvloedt, vinden we duidelijk bij het collectief Internationale Nieuwe Scène (I.N.S.) dat een voorbeeld geeft van een succesvolle mengcultuur: in hun programma zitten veel Italiaanse melodieën (via Corso en Van de Velde), die door een tamelijk groot Vlaams publiek bijna onvervalst zijn overgenomen.
Na de mijnramp van Marcinelle (augustus 1956), waarbij de helft van de doden Italianen waren, liet de overheid Spaanse en Griekse contingenten overkomen omdat de Italianen ‘te veeleisend’ werden.
In de Spaanse gemeenschap wordt intern veel muziek gespeeld. Bij elk feestje zijn zangers, gitaristen en dansers. De bekendste groepen zijn: Los Sevillanos, met een zeer professioneel - bijna commercieel - flamencoprogramma (gitaar, zang, dans) en het flamencotrio Lopez, Cortez, Van de Velde, dat de laatste jaren nogal wat (relatief) succes kende. Afgezien daarvan brengt Cortez samen met haar man nog een programma ‘lichte muziek’.
| |
| |
In Limburg heeft men o.a. Solera Quatro en de dansgroep Los Salsieros (meer moderne dansen zoals rumba's). In Gent repeteert een grote groep Galliciërs op doedelzak en trommels. Zij nodigen regelmatig leraren uit om zich bij te laten scholen. Walter de Buck speelde lang met hen mee en verhuisde vorig jaar zelf naar Gallicië.
Evenals de Italianen zoeken ook de Spanjaarden veel hun heil bij het ‘lichte lied’. Vooral in Wallonië zijn zij vaak aanwezig op allerlei zangwedstrijden.
Het Griekse muziekleven geeft een totaal ander beeld: weinig thuisspelers, minder folkloristische feesten, vergevorderde integratie (menghuwelijken). Er zijn echter veel professionele muzikanten: in Groot-Antwerpen vijftien tot twintig, in Brussel minstens dertig. Allen zijn tewerkgesteld in restaurants en bars. Ze vormen een gesloten milieu.
Uit de meer folkloristische hoek vermelden we Zorbades (volksdans) met afdelingen in Antwerpen, Brussel en Waterschei. Zij werken nu uitsluitend met muziek op cassettes; enkele jaren geleden was dat ‘live’-muziek. De musici werden echter steeds geannexeerd door betalende bareigenaars. Kwalitatief mag men niet teveel verwachten: men speelt een vercommercialiseerde mengvorm op westerse instrumenten: bouzouki, gitaar en drums.
Over Vlaamse musici en mengvormen zal hierna uitvoerig gesproken worden. Eerst zou ik een ander muzieksysteem willen toelichten.
| |
III. Het Arabische systeem
Vanaf 1960, het begin van de ‘gouden jaren’, kwamen de eerste Noord-Afrikanen en Turken in België aan. Met hen arriveerde de cultuur van het Midden-Oosten, totaal verschillend van de westerse.
Historisch kan men in die cultuur drie pijlers onderscheiden: de Arabische, de Turkse en de Perzische, maar in essentie zijn zij nauw met elkaar verweven en hebben zij veel elementen van elkaar overgenomen.
De Arabische en Turkse muziek (de Perzische laten we buiten beschouwing omdat het percentage immigranten uit die specifieke cultuur gering is) is heel anders dan de westerse:
- in beide culturen spreekt men meer van ‘kunstmuziek’ (musique savante) dan van klassieke muziek. Dat komt omdat het begrip tijd anders wordt ervaren: de culturele evolutie verloopt zeer langzaam en een stuk uit de 12e eeuw kan nu nog tot de levende cultuur behoren: men plakt er geen tijdsetiket op. Naast kunstmuziek treft men religieuze en populaire muziek aan.
- in beide culturen is de muziek essentieel melodisch. Harmonie is onbestaand of meer toevallig. Bij gebrek aan harmonie is het melodische concept veel verder uitgewerkt dan in het westerse systeem: men kent honderden maquams: toonladders met een zeer subtiele intervalverdeling.
- in veel gevallen gaat die melodielijn gepaard met een ritmische structuur: usul, in het Turks, of Ouasn, in het Arabisch. Ook de ritmische structuur van de muziek van het Midden-Oosten is ver geëvolueerd.
- de overdracht van muziek geschiedt voornamelijk oraal; toch bestaan er verschillende Arabische en Turkse muzieknotatiesystemen.
- de uitvoerder is zeer vrij: hij kan b.v. stukken muziek weglaten, veranderen, of versieringen aanbrengen. Dit is trouwens een kenmerk dat men haast in alle niet-Europese culturen aantreft. Alleen in Europa is de musicus ‘slaaf’ van de melodie die door de componist is vastgelegd.
- deze eeuw wordt geprobeerd (vooral in Turkije) om elementen van westerse muziek te integreren in de eigen muziek. Tot nu toe had dit weinig resultaat: wanneer men harmonisatie toepast moet het systeem van de maquams verdwijnen, en dat is eigenlijk de aard van de muziek zelf.
| |
| |
Over ‘kunstmuziek’ kunnen we kort zijn: die wordt zelden of nooit gespeeld in België. Zelfs in de thuislanden wordt dat een rariteit. Religieuze muziek is in Islamitische context haast een contradictio in terminis: hoewel niet officieel verboden, kleeft er een ‘smet’ op de meeste soorten muziek en musici. Het melodisch reciteren van de Koran wordt ook nooit als muziek erkend in de Islamitische gemeenschap.
De populaire Turkse en Arabische muziek leeft wel in Vlaanderen. Van alle Noord-Afrikanen zijn Marokkanen demografisch en ook muzikaal het sterkst vertegenwoordigd. Men kan rustig zeggen dat in Brussel alleen al een tiental Marokkaanse jongerengroepen bestaat, bijna alle geïnspireerd op Nass El Ghiwane, een professionele, in Marokko verboden groep met enkele in Frankrijk opgenomen L.P.'s. Hun muziek, hun teksten, zijn algemeen bekend bij de Marokkaanse jongeren. De bezetting is steeds: banjo of gitaar of luit plus percussie en zang. De ‘nieuwe stijl’ is bekend geworden omstreeks 1975 en werd onmiddellijk overgenomen door grote groepen jongeren. De bekendste onder hen zijn: Lemchabeb en El Ghoraba (met L.P.) en verder El Hijra (net ontbonden), Hajitkoum, en de Antwerpse El Kholoud (ook net ontbonden), met vertraging ontstaan uit de Tiedrie theaterproduktie Charkawa. Verder nog (in vertaling): ‘de dag van de terugkeer’, ‘die van de migratie’, ‘de eenzaamheid’, ‘die van het licht’, enz. Het zijn sentimentele namen voor doorgaans jongerengroepen waarvan het bestaan onduidelijk is: wanneer men een optreden aanbiedt, zal een groep worden gevormd, maar met welke mensen weet niemand van te voren. De meeste van deze groepen treden slechts één of twee keer per jaar op voor een ‘multicultureel’ publiek en verder in eigen milieu, maar dan geldt nog sterker het principe van de ad hoc groepsvorming. Dit principe is trouwens volledig in overeenstemming met een eerder
Een Marokkaanse jongerengroep.
genoemd kenmerk van de Arabische muziek: de vrijheid van interpretatie. Een stuk hoeft helemaal niet twee keer hetzelfde te klinken. Die vrijheid speelt niet alleen de Belgische organisator parten die alles van te voren wil weten, maar ook de Belgische musici die willen samenspelen met deze groepen.
Naast de ‘nieuwe stijl’ bestaat de traditionele feestmuziek met b.v. een zanger/luitspeler/violist en percussie. De tweede generatie doet deze muziek als ouderwets van de hand. Een betreurenswaardige evolutie voor liefhebbers van ‘echte’ Arabische muziek, want de ‘nieuwe stijl’ bevat veel minder typische kenmerken (maquams) dan de folkloristische muziek. Kwalitatief scheert men in Vlaanderen in geen van de beide genres hoge toppen. Uitzonderingen zijn (of waren) El Azhar, die een Oosters equivalent speelden van schlagermuziek (‘oriëntaal populair’), en Soissa die uitsluitend folkloristische muziek brengen uit ZuidMarokko (Agadirstreek). Vermeldenswaard is, dat deze laatste groep wegens een strikte visumregeling meestal gehalveerd moet spelen: enkele muzikanten wonen nl. in Noord-Frankrijk, en kunnen niet zomaar de grens over.
Uit de magreblanden (Marokko-Algerije-Tunesië) komt ook Hamsi Boubeker, een Algerijnse zanger die optreedt met een Belgische begeleidingsgroep. Hij brengt een ‘gekuiste’ versie van Kabili berbermuziek en eigen liederen over o.a. culturele autonomie, solidariteit en lokale riten.
Boubeker speelt met Belgen omdat zij naar zijn mening een professionele instelling heb- | |
| |
ben, iets wat hij maar zelden bij zijn landgenoten aantreft.
Matmati, tenslotte bestaat uit vier of vijf Tunesiërs, soms met extra danseressen. Centraal staat hier de Tunesische doedelzak met dubbele schalmei: een hele avond simpele, maar niet aflatende dansmuziek dus.
Met de Turkse gemeenschap in Vlaanderen is iets bijzonders aan de hand: het overgrote deel komt uit het gebied rond de stad Emirda in Anatolië, de armste streek van Turkije. De overstap van een Turks plattelandsdorp naar een Vlaamse stad is geweldig groot. Zo groot, dat dit in de meeste gevallen resulteert in een zich opsluiten binnen de eigen groep, het zich afsluiten van de hen omringende samenleving. Vanuit een angstreactie, vanuit die onwetendheid ook, zitten veel Turken in de greep van een eigen ‘maffia’ die verblijfs- en werkvergunningen, rijbewijzen en alle administratieve klussen ‘regelt’. Die ‘maffia’ handelt daarbij regelmatig uit naam van de onaantastbare religie en om hun belangen veilig te stellen wordt rechtstreeks contact met Belgen sterk afgeraden.
Muzikaal valt er weinig te halen. In eigen milieu wordt veel gezongen en saz gespeeld (saz is de verzamelnaam van populaire snaarinstrumenten met peervormige kas en lange nek waarvan de baglama, de middenmaat, het meest bekend is) maar veel verder dan het middelmatig vertolken van schlagers en folkloristische liedjes gaat dat niet. Voor het degelijke saz/zangwerk trekt men (tegen hoge bedragen) mensen aan uit West-Duitsland. Er is wel een aantal Turkse onderwijzers in ons land met een degelijke kennis van de folklore: zij vormen en begeleiden meestal kinderdansgroepen.
Turkse feesten worden traditioneel opgeluisterd door de tandem davul/zurna, grote trom en schalmei, maar voor zover ik weet bestaat zo'n duo in België niet. De voorkeur gaat nu trouwens sterk uit naar een modern combo met zanger, elektrische saz en drums, meestal met toevoeging van synthesizer of accordeon.
In Antwerpen kent men zo - in grote bezetting - Alten Yildiz (De Gouden Ster, vroeger geheten: Doslar Orchestrasi) en dat is het dan. In Brussel heeft men verscheidene ‘restaurantgroepen’ (trio zang, saz, drums), waarbij ‘Doslar’ kwalitatief de moeite waard is (maar er zijn er meer die Doslar heten!). Sensaz kreeg ook een klein beetje bekendheid; zij traden af en toe op tijdens ‘multiculturele feesten’. Deze groepen spelen een mengeling van populaire muziek en volksmuziek met verschrikkelijk veel ‘echo’ of ‘reverb’ op de geluidsinstallatie, zodat het soms erg moeilijk is muzikale woorden/zinnen van elkaar te onderscheiden,
Iemand die uitsluitend folklore speelt is Dimirkaia (en zonen) uit Gent (viool, klarinet, derboukka). Hij is erg goed in zijn genre, maar werd door andere Turken met enige schroom van de planken gehaald. Net als bij de Noord-Afrikanen wordt de markt voor folklore kleiner en kleiner. De Turken veronderstellen steeds dat de Belgen liever ‘moderne muziek’ horen en houden spelers van folkloristische muziek soms lang verborgen.
Slechts een drietal Turken in Vlaanderen heeft enige muzikale opleiding genoten: zij spelen ofwel in een restaurant ofwel in ‘Belgengroepen’ (zie later).
| |
IV. Autochtone Vlamingen
Alle Vlamingen die iets met immigrantenmuziek te maken hebben opnoemen, zou ons te ver voeren. Wij beperken ons tot het voorstellen van een zestal figuren die een toonaangevende rol spelen, hoewel dat misschien niet zo bekend is.
Wannes van de Velde was in 1983-'84 cruciaal bij het opzetten van het animatiepakket rond de sensibiliseringscampagne Culturen als Buren. Dat is niet verwonderlijk, want hij
| |
| |
De Tunesische groep Matmati (Foto Luk Monsaert).
heeft meer in zijn mars dan het Vlaamse lied. Van de Velde heeft een actieve interesse voor veel culturen, maar zijn ‘roots’ liggen tóch in de flamenco, waarin hij zich vanaf zijn veertiende verdiept. Sinds lange tijd is hij een gewaardeerd flamenco-gitarist in het Spaans milieu. De laatste jaren treedt hij ook meer naar buiten met Amparo Cortez en Manolo Lopze, een programma dat trouwens een hoogtepunt vormde in het Culturen als Buren-evenement. Hij is bovendien een kenner van Italiaanse volksmuziek: Van de Velde speelde in het verleden gedurende drie jaar gitaar in duo met een Italiaanse bard en had lange tijd contact met Arturo Corso, de Italiaanse regisseur die mede de Internationale Nieuwe Scène bekendheid gaf. Van de Velde schreef en vertaalde toen veel liederen voor de succespro; duktie Mistero Buffo.
De laatste jaren oefende hij regelmatig met El Kholoud en tracht de Noord-Afrikaanse ritmes onder de knie te krijgen.
De invloed daarvan op zijn eigen werk is naar zijn zeggen vooral de samengebalde muzikale kracht van het moment, het volledig ‘daar zijn’ als men zingt. Ook inspireerde het hem tot sommige nummers.
Walter de Buck is actief betrokken bij de Spaanse, in het bijzonder de Gallicische muziek, via de doedelzak. Gedurende meer dan twee jaar speelde hij samen met Carlo Cinquo, een drum- en doedelzakband die elke zondag repeteert in ‘Hogar Espanol’ in de Gentse Hoogstraat. De Buck gaf ook doedelzakles aan beginnende Spaanse spelers.
Naast de muzikale interesse is zijn organisatorische bemoeienis niet onbelangrijk. Vanaf het prille begin hadden de Gentse Feesten een dagthema (nu een heel feestthema) en na drie jaar was het thema van de dag: ‘gastarbeid’. Sindsdien heeft hij zijn contacten met immigranten-musici uitgebouwd. In het ‘Gentse Istanboel" is hij gekend en in latere jaren waren immigrantengroepen steeds thuis op de Gentse Feesten: Culturen als Buren avant la lettre.
Een heel andere evolutie onderging Dirk van Esbroeck, die in Argentinië opgroeide en in 1964 naar België kwam. Van 1971 tot 1975 speelt hij bij Rum met een zeer minieme Ar- | |
| |
gentijnse inbreng, keert dan een half jaar terug naar Argentinië, ontmoet later - weer in België - Juan Masondo en sindsdien spelen zij samen Argentijnse muziek van de bovenste plank. In 1983 wordt het ‘tango programma’ geboren, met Alfredo Marcucci en soms Lacho Valdez als extra leden. Het programma is actueel Argentijns, er worden teksten van hedendaagse dichters gebruikt en het slaat aan in Europa. Dirk is de enige Vlaming die zegt de kost te kunnen verdienen met ‘zijn muziek’, ook de enige met een zekere bekendheid die is opgegroeid in een vreemde cultuur en er dus zeer vanzelfsprekende banden mee heeft.
Hoe komt het dat drie Vlamingen die bekendheid genieten met eigen, Vlaams werk, zich op andere culturen richten? Zit de Vlaamse muziek dan op een dood spoor? Het antwoord is niet eenvoudig. Eén ding staat echter vast: de Vlaamse ‘revival’ (de volksmuziek is uitgestorven sinds de Eerste Wereldoorlog) heeft de boot gemist en dat komt niet zozeer door de muziek zelf, als wel door de westerse samenleving in haar geheel. In deze maatschappij kunnen geen verbanden meer worden gelegd tussen culturele uitdrukkingsvormen en maatschappelijke gebeurtenissen. Welke muziek draait men bij trouwfeesten, geboortes, begrafenissen en communiefeesten? Geen of irrelevante muziek.
Een Belgische groep die vanuit die optiek startte: ‘hoe klinkt relevante, functionele muziek in onze huidige multiculturele samenleving?’, is Belçikal, in 1983 opgericht door Luk Mishalle. Een nog jonge, dynamische groep dus, die vanuit onvrede met de ‘gladgestreken muziek’ een nieuwe soort muziek creëert waarvan de ingrediënten weliswaar herkenbaar zijn, maar waarvan vooral de samensmelting tot een organisch geheel het kenmerk is. Zij werken bovendien samen met internationale kunstenaars van andere disciplines en in het bijzonder hun produktie ‘Belçikal + shadows’ werd in 1984 op internationaal niveau meer dan honderd maal gespeeld. In gewijzigde bezetting zijn zij ook de enigen die via ‘Jeugd en Muziek’ een degelijk TurksArabisch educatief programma voor scholen brengen.
Jeugd en Muziek (Brussel) stond ook in voor de vorming van ‘Bula Sangoma’, toen nog met Chris Joris (B), Dieudonné Kabongo (Zaïre) en Daniël Cordova (Chili). Deze laatste heeft de groep inmiddels verlaten en Joris en Kabongo werken nu als duo of met andere immigrantenmusici en dansers. De groep concentreert zich op percussie; Chris Joris specialiseert zich in Afro-Cubaanse en West-Afrikaanse stijlen: zweven dus tussen jazz en etnische authenticiteit. Bula Sangoma betekent een overgangsfase. Zij krijgen - zoals meer groepen - weinig krediet bij hun zoektocht, noch van de jazzmelomanen, noch van de ‘folkies’, noch van de Afrikanen zelf: zij ruiken immers meer mogelijkheden bij de exotische Afro-beat en aanverwante vormen. Ook daar dus het fenomeen van de zelfverloochening, en het betreurenswaardige misverstand dat Afrikaanse muziek alleen goed is om wild op te dansen; het is alsof men de schil van een appel opeet en de vrucht daarna wegsmijt. Alleen het uiterlijke vertoon blijft over.
Nog een laatste fenomeen: Wout Smekens, die het plan opvatte om middeleeuwse Arabo-Andalusische muziek te vertolken op deels authentieke, deels moderne instrumenten met een groep, bestaande uit Vlamingen en in België verblijvende immigranten van meestal Turkse en Marokkaanse oorsprong. Het voorzichtige resultaat is een langspeelplaat en enkele optredens. Een zeer intensief arbeidsproces met weinig kans van slagen door geografische moeilijkheden, culturele verschillen met communicatiestoornissen en vooral sterke niveauverschillen.
Tenslotte zijn er nog tientallen Belgen die in één of andere multiculturele groep spelen,
| |
| |
Chileense strijdliederen zingen, Afropopelementen opnemen of salsa muziek imiteren. Sommigen verschuilen hun muzikale onkunde achter andere culturen, anderen hollen achter internationale trends aan. Slechts enkelen stippelen een coherente muzikale lijn uit.
| |
V. Kritische kanttekeningen
Tot besluit enkele opmerkingen over (1) de bestaanskansen, (2) de opleidingsmogelijkheden en (3) de integratieproblemen van de immigrant-musicus.
(1) In de eerste plaats kan vrijwel geen immigrant-musicus als podium artiest de eindjes financieel aan elkaar knopen, tenzij hij/zij tewerkgesteld is in een restaurant of bar.
De enkelen die het (met onderbreking) wel kunnen - o.m. Masondo (Arg.), Hamsi Boubeker (Alg.), Kadar Zahnoun (Mar.) en enkele Waso-leden - zijn toevallig ook diegenen die met Belgen samenwerken.
Amateurs dus, maar wie in Vlaanderen is geen amateur? Wannes van de Velde stelt dat iedereen die in Vlaanderen met muziek bezig is, die in een groep speelt buiten het commerciële circuit, overdag moet gaan werken om zich die hobby te kunnen veroorloven. Men mag aannemen dat dit voor 99 % juist is. Maar wat voor soort werk doet men dan om de kost te verdienen? Op dit punt bestaat er discrepantie tussen Vlamingen en immigranten. Vlaamse ‘amateurs’ kunnen - wanneer ze niet onder eigen naam optreden - veel makkelijker dan immigranten een creatieve uitweg vinden bij één van de drie gesubsidieerde pijlers: onderwijs, B.R.T., theater. Van de Velde zelf kan inderdaad niet rondkomen van zijn optredens als volksmuzikant alleen, maar hij neemt wel regelmatig de muziekregie op zich bij het theater (collectief I.N.S., K.N.S...) en kan in beperkte mate doceren (Studio H. Teirlinck). Chris Joris is met Bula Sangoma natuurlijk tot amateurisme gedoemd, maar hij kan (kon) wel bij het B.R.T.-orkest terecht en doceert (meestal op privé-initiatief) AfroCubaanse percussie. Verschillende Vlaamse initiatieven krijgen een lift via de B.R.T. (De Nieuwe Snaar b.v.)
In het Belgische muziekonderwijs kan men alleen terecht voor ‘klassiek westerse’ muziek. In Antwerpen en Luik bestaan ook half erkende jazzcursussen. Voor andere muziekculturen is men doof.
Enkele musici dromen wel van een school waar men b.v. oriëntaalse muziek kan leren, maar erg gestructureerd zijn die dromen niet. Daarbij is het moeilijk denkbaar dat er een opening komt in het officiële muziekonderwijs zodat daar muziek van vreemde culturen kan worden onderwezen; de muziekacademies kunnen op het ogenblik nauwelijks de Belgische studenten aan. Op privé-basis geven dan nog bijna uitsluitend Belgische ‘geleiders’ hier en daar les.
De B.R.T. kent het radioprogramma Voel je thuis. Elke avond een half uurtje zendtijd (één nationalitiet per avond) en 's zaterdags tien minuten per nationaliteit (Polen, Marokko, Griekenland, Turkije, Spanje en Italië, met af en toe nog een kleinere minderheid, zoals Portugal en Oekraïne). Dat is bitter weinig in vergelijking met de ons omringende landen. Sind kort verschijnt op de B.R.T. het programma Babel, om de vier weken op zondagmiddag. Belgen die na Konfrontatie hun toestel vergeten af te zetten, vangen er soms een glimp van op.
De radio-uitzendingen geven informatie (tweetalig, b.v. Marokkaans/Nederlands) over belangrijke politieke en culturele manifestaties en draaien veel heimatmuziek: ‘echte muziek’ uit het betreffende land die de nostalgie komt versterken. Er bestaat nauwelijks enige aandacht voor nieuwe immigrantengroepen die in Vlaanderen ontstaan. Tijd en geld om concerten op te nemen om jonge immigranten via de radio te laten horen is er helemaal niet. Alleen wie op de plaat staat, wordt ge- | |
| |
draaid, tenzij men bereid is tijdens de uitzending via één of twee microfoons in de ether te worden gestuurd.
In andere programma's komt immigrantenmuziek helemaal niet aan bod, tenzij in de commerciële sector (Afro-pop). Als men voor ‘het Vlaams produkt’ (die grote leegte) promotie voert (BAP b.v.), zou men er misschien aan kunnen denken dat er heel wat Vlaamse Marokkanen, Italianen en Spanjaarden zijn...
Trouwens, wat houdt die promotie voor het Vlaamse produkt eigenlijk in? Het is een contradictie zonder meer: de produkten die het oppervlakkigst zijn, die het minst met de Vlaamse cultuur te maken hebben, maar des te meer met het Amerikaans-Westers cultuurimperialisme, lauwe afkooksels van Angelsaksische popmuziek en Duitse schlagers, die meent men in het zonlicht te moeten zetten.
In het theater werkt tenslotte alleen Tiedrie regelmatig met immigranten. Maar wie is Ticdrie en wat heet regelmatig? Tiedrie is een van de kleinste (minst gesubsidieerde) groepen uit de D-reeks (de ‘laagste’ categorie), met één produktie per jaar (die gewoonlijk iets minder dan een half jaar draait). Concreet betekent dat dat één of twee immigranten éénmalig gedurende een half jaar een karig loon krijgt om iets van hun cultuur te tonen. Alleen Charkawa stelde - via een kunstgreep met het theaterdecreet - een kwartet Marokkanen tewerk. Kader Zahnoun kon later nog als acteur bij de Zwarte Komedie aan de bak en El Kholoud (zie hoger) is ook een late ‘offspring’ van Charkawa.
De laatste jaren zijn er wel enkele pogingen om met immigranten te werken in de theatersector, maar dan steeds op amateurniveau (b.v. Kopspel). We hadden het hoger ook al over I.N.S. en Italiaanse volksmuziek, maar hier blijft de uitvoering steeds in handen van de autochtonen.
Naast deze drie pijlers vermelden we toch ook SABAM, de organisatie die waakt over de auteursrechten. Naar onze mening is geen enkele immigrant-musicus aangesloten bij deze organisatie die aan sommige Vlaamse artiesten toch extra inkomsten verschaft. Dit is niet alleen omdat zij SABAM niet kennen, maar omdat de notie auteursrechten bij de meeste vreemde culturen onbekend is. Het is ook zo dat bijna geen enkele immigrantengroep in Vlaanderen platen heeft gemaakt, en indien wel, verkopen ze toch slecht, of worden ze niet noemenswaardig op de radio gespeeld en de nummers bevinden zich meestal in de sfeer van het Publiek Domein (folklore) waarop geen auteursrechten verschuldigd zijn.
(2) Opleidingsmogelijkheden zijn zeldzaam. Van alle immigrant-musici mij bekend, had niemand les gekregen in België. Ofwel zij hadden al muziek gestudeerd in het eigen land, ofwel zij waren autodidact.
Door dit totaal gebrek aan opleiding zijn de goede instrumentalisten dun gezaaid. Wel wordt regelmatig in besloten kring gemusiceerd, maar het niveau is te vergelijken met het wat stereotype beeld van de westerse gitarist die liedjes rond het kampvuur begeleidt: in het slechtste geval kan dat met drie accoorden in de eerste positie.
De immigranten die toch een behoorlijk niveau bereiken, worden meestal aangetrokken door restaurants en bars; dat ‘nachtelijke’ spelen verhoogt wel de gladde professionaliteit, maar werkt de creativiteit of het verder studeren zelden in de hand.
Enkele vrijwilligers proberen jonge mensen op te leiden: in Antwerpen via een Turks Volkshuis, via een privé-initiatief in het C.C. Berchem, via een jeugdclub (El Adouah van jeugdhuis 't Zuid (zang en percussie) - tevens een verlenging van El Mosamaha die een theaterproduktie maakten met Kopspel), maar de leraren missen vaak zelf elementaire technische muziekkennis, en kwaliteit laat dus lang op zich wachten.
Kijken we even verder dan zien we dat het
| |
| |
volksdansen veel regelmatiger en veel gestructureerder wordt beoefend: het sociaal aspect van de grote groep is hier belangrijk (tribal function). Hier en daar slaagt men erin om voor bepaalde tijd leraar-specialisten te laten overkomen (b.v. Spaanse groepen in Brussel en Gent). Daarnaast zijn er zo'n 120 Turkse leraren in België die in het lager en middelbaar onderwijs ‘cultuur’ doceren. Zij worden betaald door de Turkse regering en om de vijf jaar vervangen.
Sommige ‘linkse’ Turkse groeperingen staan ambivalent tegenover deze leraren omdat zij uiteraard regeringsgezind zijn. Van een echte muziekopleiding is ook hier geen sprake.
(3) Als laatste punt, de integratie. 1984 was het jaar van Culturen als Buren, een initiatief van gemeenschapsminister Poma. Brochures, schoolpaketten en tentoonstellingen verzorgd door het Centrum voor Mondiale Vorming te Gent, vormden een degelijke theoretische basis. Extra geld werd vrijgemaakt voor podiumkunsten. Een groot animatieprogramma werd samengesteld door Wannes van de Velde. Dat klein circus met een nogal toevallige selectie van groepen - niemand had een degelijke kennis van het aanbod - deed een tiental steden aan. Verder werd in elke stad een ad hoc-animatie bij de tentoonstelling georganiseerd (met een meer lokale selectie), en kregen sommige organisaties de mogelijkheid om het hele jaar immigrantengroepen te laten optreden met 65 % subsidie van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Zonder te overdrijven was 1984 dus een goed jaar voor immigrantenmuziek: nooit tevoren werden in Vlaanderen zoveel concerten met ‘vreemde muziek’ georganiseerd. En toch... subsidies vereisen een minimum aan administratieve kennis. Die kennis missen veel immigrantengroepen, die daardoor uit de boot vielen. De organisatorische aanpak was meestal zeer slecht: mensen die zich met de immigrantenpolitiek bezighouden, blijken niet noodzakelijk goede concertpromotors te zijn. De publieke belangstelling was soms erg bedroevend, de technische accomodatie regelmatig storend slecht.
1985 was het jaar van de jeugd en daarbij het Jaar van de Muziek, maar een vervolg naar de immigrantencultuur zat er duidelijk niet in. Een zeer pijnlijke terugval van het aantal optredens, een terugkeer naar het alleen in eigen milieu spelen en niet meer naar buiten komen, zijn daarvan het gevolg. Groepen als El Kholoud, die plotseling een redelijke bekendheid kregen, ook door Culturen als Buren, stoppen er nu mee: van dertig tot veertig optredens per jaar zakt men ineens terug naar tien en dat is een klap die maar weinig groepen kunnen verdragen.
De integratie op publieksniveau is een zeer moeilijke zaak; daar zorgen de immigranten deels zelf voor. Op multiculturele feesten krijgt men steevast het verschijnsel dat de muziek in nationaliteiten wordt opgedeeld: Italianen komen naar Italianen luisteren, maar verlaten de zaal wanneer Marokkaanse muziek wordt gespeeld; Marokkaans publiek stroomt dan toe; de Turken arriveren dan wanneer ‘hun’ groep gaat spelen, en de Belgen.. zij lopen er onwennig bij. Zij proberen wel naar de verschillende culturen achter elkaar te luisteren, maar zeker niet in groten getale: ze zijn op de vingers van twee handen te tellen.
Op muzikaal niveau is de integratie van verschillende culturen ook niet optimaal. De enkele al genoemde Belgen die zich een vreemde stijl eigen maken, worden belangrijke ‘geleiders’ van die vreemde cultuur: zonder hen zou die zeker meer gesloten blijven. Wanneer immigranten westerse muzikale elementen gaan opnemen, leidt dat meestal tot vervlakking van hun eigen stijl. De Turkse orkestjes spelen nog wel hun eigen muziek op drums, synthesizer en elektrische saz, maar het muzikale resultaat is zonder meer slecht. In de
| |
| |
eerste plaats komt dat door totaal gebrek aan muzikale technische kennis.
Echte multiculturele groepen die een vorm van fusiemuziek brengen zijn bijzonder dun gezaaid. Belçikal en Bula Sangoma werden al genoemd: zij brengen muziek die elementen van verschillende culturen bevat en waar toch geen eng nationaliteitsetiket op geplakt zit. Veel meer zal men niet vinden.
| |
Besluit
Weinig integratie, geen opleiding, geen platform... heeft immigrantenmuziek eigenlijk wel bestaanskansen? Ondanks een enorme tegenwind, denk ik van wel. Dat heeft twee redenen. Ten eerste bestaat het fenomeen van de nostalgie: uitgewekenen spelen veel volksmuziek om hun onderlinge band te versterken. Dat is een internationaal fenomeen. Ten tweede is er minder druk om commercieel te spelen (wat gelijkstaat met oppervlakkig spelen). Van Esbroeck kan in Vlaanderen authentieke tango's brengen, maar niet in Argentinië. In Vlaanderen luistert men ook niet meer naar de volkszanger met zijn rommelpot, maar wie weet... misschien nog wel ergens in Canada?
Het is dus een overleven ondanks... Tot nu toe is er met verminderend succes (de crisis) gehamerd op de sociale en politieke rechten van de immigrant. Culturele rechten worden niet eens vermeld. Culturele rechten, dat zou kunnen betekenen: aandacht voor ‘ethnische’ muziek, het recht om andere muziek te kunnen leren dan de westerse, het creëren van ruimte in het muziekonderwijs voor niet-westerse muziek. In Groot-Brittannië worden in multiculturele klassen vaak ethnische muziekstijlen onderwezen, dat gaat van Afrikaans drummen tot Balinese Gamelan-muziek. Men leert daarbij niet alleen de muziek, men leert ook een cultuur kennen, men doorgrondt een samenleving in workshopverband. In Vlaanderen werden tot nu toe slechts twee concertprogramma's met niet-westerse muziek op scholen uitgevoerd: Bula Sangoma met AfroCubaans drummen (Brussel) en Belçikal met Arabische en Turkse muziek (Antwerpen). Deze programma's werden georganiseerd door de respectievelijke regionale afdelingen van Jeugd en Muziek. Voor herhaling van het initiatief in andere landsgedeelten was totaal geen interesse. Zelfs een vervolg op die paar kleine schoolprogramma's is niet mogelijk: op de vragen ‘waar kan men dit instrument leren bespelen?’, ‘waar kan men die muziek leren?’, zijn geen antwoorden.
Zelfs de vraag: ‘Waar kan men deze muziek beluisteren?’ is moeilijk te beantwoorden. Een halfuurtje op de radio. De aandacht van de media voor alles wat niet grijs is - en immigrantenmuziek heeft zeker kleur - is zeer, zeer bedroevend. Theoretisch zouden de media een grote rol kunnen spelen bij het openbaar maken van gesloten culturen, maar zij reageren blijkbaar slechts wanneer een andere cultuur voldoende door westerse normen is ingeblikt. Zwarte bamboe-partymuziek speelt meer in op onze vooroordelen dan dat zij een sluier van de Centraal Afrikaanse cultuur oplicht.
Wanneer het erop aankomt, zullen ook immigrantenorganisaties, wereldwinkels, jeugdclubs, culturele centra en de B.R.T., de politiek van de grootste gemene deler volgen en groepen laten aantreden die een voor ‘hun’ publiek herkenbaar geluid produceren. Dat betekent dan waarschijnlijk: het kleffe gedreun dat men dagelijks krijgt voorgeschoteld. De cirkel is rond: B.R.T. 1 en 2 schermen zich met dezelfde argumenten af: de wensen van de - zelfgevormde - modale luisteraar moeten ingewilligd worden, na de concurrentieslag met de vrije radio's meer dan ooit. En wie verwacht er nog heil van de vrije radio's?
Vlaanderen... in alle opzichten de onbetwiste kampioen van verregaande culturele vervlakking.
|
|