| |
| |
| |
De communisten: staren in de spiegel van het verjaarde gelijk
Koen Raes
KOEN RAES
werd in 1954 geboren te Gent. Studeerde rechten en moraalwetenschappen aan de R.U. Gent. Hij is wetenschappelijk medewerker aan de dienst moraalfilosofie van de R.U. Gent. Publiceerde ‘Politieke problemen Vandaag. Een inleiding tot de voornaamste Wereldconflicten’ (1980); ‘Aan hen de keuze? Een kritisch essay over de ideologie van het neo-liberaal bezitsindividualisme’ (1983); ‘Het Rechtvaardigheidsconcept van John Rawls. Een verkenning in de constructivistische ethisch-politieke wijsbegeerte’ (1984).
Adres: Filip de Pillecynstraat 17, B-9110 Gent
De communistische partij is nooit meer dan een kleine stroming binnen de Vlaamse arbeidersbeweging geweest. Wel kon haar invloed bij bepaalde sociaal-economische conflicten aanzienlijk zijn door het voorbeeldige antikapitalistische militantenwerk dat een communistisch waarmerk is gebleven. Als zij meer aandacht genoot dan de 1 à 1,5% kiezers proportioneel laten vermoeden, dan heeft dat niets te maken met spectaculaire daden van revolutionair ongeduld, maar alles met de internationale betekenis van een communistische stroming die onder Sovjetrussische hoede staat. Inderdaad vormt de oktoberrevolutie van 1917 de historische bestaansgrond van een leninistische politieke beweging die zich uit de IIde Internationale moest loswrikken om Moskou als het nieuwe centrum van de revolutionaire arbeidersbeweging te kunnen erkennen. Geen enkele communistische partij is zonder de zegen van Moskou opgericht. Ook de Belgische niet. Die ontstond op haar aandringen in 1921 uit een fusie van verschillende revolutionaire groepjes, waardoor de Vlaamse communisten voorgoed door hun Franstalige kameraden naar de minderheid werden verwezen. Ook al is de politiek-ideologische macht en betekenis van de Sovjetunie gedurende de meer dan 50 jaar van haar bestaan grondig gewijzigd, haar doen en laten blijft invloed uitoefenen op de werking van de diverse communistische partijen waar ook ter wereld. En al heeft Moskou geenszins meer dezelfde greep op hen als in het Stalintijdperk van de Komintern, toch blijven de meeste communistische partijen bijzondere ideologische, economische en institutionele banden onderhouden met wat als het ‘moederland van het reële socialisme’ wordt erkend. Het autoritaire Sovjetsocialisme oefent een zekere aantrekkingskracht uit, terwijl de Sovjetrussische partij haar leidende positie steeds vanzelfsprekend heeft gevonden. Initiatieven om de ‘bevoorrechte band’ met de KPSU radicaal te verbreken werden - zoals in Griekenland en
Spanje - al eens gecounterd door het helpen oprichten van een nieuwe, meer trouwe partij, en in iedere KP is wel een stroming te vinden die zich in de eerste plaats als voorpost van de Sovjetunie ziet. Het blijft dan ook een open vraag of pogingen om een geheel onafhankelijke K.P. te profileren niet tot mislukken gedoemd waren, gezien de betekenis van de Sovjetunie als machts- en identificatie-element. Vandaag zou je haast zeggen dat het euro-communistische appèl uit het midden der jaren zeventig geen nieuwe impuls, maar wel een laatste stuiptrekking is
| |
| |
geweest van een Europese communistische stroming die haar banden met het oostblok verloochende maar tegelijk niet duidelijk kon maken wat haar nog van de sociaaldemocratie onderscheidde. Ontdaan van leninistische banbliksems en opportunistische partij-interpretaties bleek het marxisme niet de strategische zekerheden te bevatten die vereist zijn om als ideologisch instrument werkzaam te blijven. Overigens tartten de wijzigingen in de samenstelling van de arbeidersklasse en het verloop van de crisis op wereldschaal reeds voldoende het socialistische optimisme - ‘de toekomst is aan ons’ -van weleer.
Links van het pragmatisch eclecticisme der sociaal-democratische partijen is al niet veel plaats. En waar ook zij in de oppositie zitten, wordt die plaats beslist niet om redenen van socialistische orthodoxie bevochten. Zonder Moscou en zonder Lenin zijn de Europese communisten de weeskinderen geworden van ‘hun’ IIIde Internationale tussen sociaaldemocratisch verraad aan en trotskistische gelijkhebberij over de revolutie.
| |
Na-oorlog, koude oorlog, stellingenoorlog
Zoals in vele Westeuropese landen berustte het politieke aanzien van de KPB na de Tweede Wereldoorlog op de rol van de communisten in het verzet tegen het Duitse fascisme dat ons land bezette en velen in concentratiekampen gevangen hield. Dat uitte zich in de verkiezingen van 1946 toen de communisten nationaal 12,38% van de - mannelijke - stemmen verwierven (tegen 5,36% in 1939) en met 23 kamerleden en 17 senatoren het eerste na-oorlogse parlement bevolkten. Dit succes bleef in de koude oorlogssfeer echter niet lang duren; in 1954 was de KPB al naar 1,51% terug gevallen en met dergelijke scores heeft de KPB zich in Vlaanderen de komende decennia tevreden moeten stellen. Het succes van de KPB vertoonde bovendien sterke regionale verschillen. In Wallonië noteerde men in 1946 een score van 21,68%, in Brussel 17,40%, terwijl in Vlaanderen slechts 5,49% van de kiezers communistisch had gestemd - wat wel de hoogste score was die de partij in Vlaanderen ooit gehaald heeft. Dit Waalse overwicht uitte zich niet enkel electoraal maar ook in aantallen partijleden. Wallonië zorgde voor 3/4 van het totaal (dat tussen de 10.000 en de 8.000 schommelde in de periode 1970-1980) en dit had uiteraard ook zijn gevolgen in de centrale partijorganen. Het vormde tot voor kort een constante in de KPB dat de Vlaamse vleugel meer als een aanhangsel dan als een zelfstandige component werd bejegend. En dat bleef uiteraard niet zonder effect op partijstandpunten die weinig flamingantistisch waren. Overigens werd het enige Vlaamse parlementslid uit de recente periode (1971-1981), Louis van Geyt, te Brussel met Franstalige stemmen aan een zetel geholpen. Pas enkele jaren geleden was de KPB aan federalisering toe en kon de Vlaamse vleugel zelfstandig conferenties en congressen organiseren, niet zonder hevige weerstand van de centrale partijorganen. Vandaag herontdekken de Vlaamse communisten wat laattijdig hun vooroorlogse flamingantische wortels en proberen zij op grond hiervan
een nieuwe identiteit te profileren. In Vlaanderen is de KPB nooit uit de politieke marginaliteit getreden. Haar stembusuitslagen varieerden sterk (althans binnen de marges van 0 tot 1,5% waarin men makkelijk zijn uitslag ‘verdubbelt’) al naargelang het kiesarrondissement en waren afhankelijk van bepaalde persoonlijkheden (zoals een Van den Brande in Antwerpen of een Van Hoorick in Aalst) of bepaalde recente sociaal-economische conflicten (zoals de havenstakingen). Maar de pogingen om een eigen Vlaams profiel te ontwikkelen zijn lange tijd mislukt én als gevolg van een gewillige erkenning van de autoriteit van Moskou én als gevolg van de Vlaamse minderheid in de partijstructuren. Toch hekelde de KP al op haar congres te Vil- | |
| |
voorde in 1954 (dus voor Chroetsjow zijn rapport over het Stalin-tijdperk de wereld instuurde) het sektarisme en het gebrek aan democratie in eigen rangen en opteerde zij op het congres te Oostende in 1968 uitdrukkelijk voor een eigen ‘Belgische’ weg naar het socialisme. De KPB veroordeelde de inval van het Warschaupact in Tsjechoslowakije die een einde maakte aan de Praagse lente en erkende de waarde van politiek pluralisme en parlementaire democratie in haar opvatting van socialisme. Toch heeft zij zich nooit werkelijk kunnen ontworstelen aan het imago een buitenlandse ‘Moskou-partij’ te zijn, die op gezette tijden dienst zou kunnen doen als ‘zweeppartij’ van de BSP voor thema's van sociaal-economische (‘nationalisaties’ of ‘structuurhervormingen’) of internationale (Vietnam, Cuba, Chili) aard, maar die geen werkelijke voeling had met de Vlaamse realiteit. Dit imago was niet geheel ten onrechte, al heeft de KP ook steeds linkse flaminganten in haar rangen geteld. Vroeger, en ook nu nog, speelde voor vele leden de band met de Sovjetunie een sleutelrol in hun communistisch engagement. Die band vormde een wezenlijk bestanddeel van een
communistische internationalistische ‘cameraderie’ die teerde op een zeer gevoelsgeladen solidariteit en steeds garant stond voor die typisch communistische manifestaties die in de jaren zestig en zeventig al wie streed tegen onderdrukking en uitbuiting bijeen brachten. Ongetwijfeld is de rol van de communisten in dergelijke actie-, basisen solidariteitscomités evenals in de vakbeweging veel belangrijker geweest dan hun activiteiten als ‘politieke’ partij. Door op deze plaatsen ervaren militanten te plaatsen, probeerde men de actie te ‘politiseren’ naar de politieke verantwoordelijken toe.
| |
Euro-communisme
Desondanks is de beweging van mei 1968 aan de KPB voorbij gegaan en distantieerde de partij zich zelfs openlijk van het verbale geweld der nieuw-linkse intellectuelen. Het zou nog jaren duren voor de communisten het politiek belang van de in het kielzog hiervan gegroeide nieuwe sociale bewegingen - d.w.z. alle niet-vakbewegingen - naar waarde wisten te schatten. Dat gebeurde pas in het midden van de jaren zeventig, toen die bewegingen zich al stevig verankerd hadden als autonome krachten en toen de eerste effecten en kenmerken van de economische wereldcrisis tot uiting kwamen. In die bewegingen groeide hierdoor het politieke bewustzijn en het besef van het belang om een politiek verlengstuk te geven aan hun praktische werk in basiscomités. Sommigen raakten geboeid door ontwikkelingen in het buitenland. Het leek er toen op dat een politieke greep naar het beheer over de staat tot de mogelijkheden behoorde voor de mediterrane KP's uit Frankrijk, Italie en Spanje, KP's die niet besmet waren met het compromitterende en verzuilde imago van de ‘collaborerende’ sociaal-democratische partijen. Die ontwikkeling leidde tot fundamentele discussies op voornamelijk drie terreinen, die het profiel van het zgn. ‘euro-communisme’ zouden vormen en waaraan vooraanstaande marxisten actief zouden participeren:
(a) de te voeren binnenlandse politieke strategie. De strategie van de frontvorming -en dus van politiek pluralisme - werd uitgebouwd; met de christen-democratie in Italië op basis van het historisch compromis, met de socialisten in Frankrijk op basis van het front commun. De verwerping van de dictatuur van het proletariaat vormde een wezenlijke stap in het streven naar een démocratie jusqu'au bout.
(b) de houding tegenover en het standpunt over de aard van de Sovjetunie en de landen van het reéle socialisme en de betekenis die de communistische internationale nog had. Tot grote Sovjetrussische ontsteltenis wordt Moskou niet meer als het centrum van de commu- | |
| |
nistische beweging erkend en wordt de Sovjetunie niet meer als model beschouwd. Er was sprake van een schisma en een derde weg na de conferentie van Europese communistische partijen te Berlijn in juni 1976 en de eurocommunistische topconferentie te Madrid in maart 1977 met de verklaring van de KP-voorzitters E. Berlinguer (Italie), S. Carillo (Spanje) en G. Marchais (Frankrijk).
(c) het sociaal-economisch en politiek minimumprogramma dat de communisten wensen te realiseren in geval ze regeringsverantwoordelijkheid kregen. Hier kwam vooral de rol van de staat ter discussie te staan en werd de strijd tegen het staatsmonopoliekapitalisme opgevat als een Gramsciaanse lange mars door de instellingen.
Dit euro-communistisch elan heeft in Vlaanderen nogal wat intellectuelen aangetrokken, die de discussies in het buitenland volgden en belangstelling hadden voor de nieuwe aanzetten in de marxistische theorievorming. Die interesse bleef niet beperkt tot marxisten; zo werd onder leiding van de Leuvense hoogleraar B.J. De Clercq in 1979 een bundel opstellen uitgegeven over Eurocommunisme en Westers Marxisme. De sfeer van ‘détente’ die door de conferentie - en de akkoorden - van Helsinki van 1975 was bevestigd, leek de belofte in zich te dragen van een derde weg in het bestrijden van de crisis, tussen een gefaalde sociaal-democratische compromissenpolitiek die zonder economische groei niet in staat bleek een socialistische repliek te ontwikkelen en het inefficiënte en autoritaire Sovjet-communisme dat mijlen af stond van het democratische Westeuropese erfgoed. Inderdaad is wat Vlaanderen betreft het appèl van het euro-communisme niet los te zien van een politieke context waarin de BSP tot een algeheel dieptepunt was gezonken. De opportunistische beheersmethodes van de sociaal-democratische staatsmanagers en het overjarige unitarisme van de traditionele arbeidersbeweging konden nog maar weinigen bekoren, terwijl de vernieuwing - en vervlaamsing - van de SP onder K. Van Miert en L. Tobback nog maar nauwelijks was ingezet. Niet toevallig behaalde de KPB in Vlaanderen in de verkiezingen van 1978 haar beste score sedert 1950 (1,92% en in de grote Vlaamse steden tussen 3 en 4%) op het moment dat de SP haar laagste electorale score haalt sinds het bestaan van het algemeen enkelvoudig stemrecht.
Dit appél was een typisch Vlaams verschijnsel want in Wallonië maakte de partij met (toch nog) 5,92% pas op de plaats. Bovendien was het erg kortstondig, want twee jaar later wordt een blijkbaar onomkeerbare dalende trend ingezet waarbij de KP-kiescijfers tot onder het 1% naar omlaag tuimelen, terwijl daarentegen de Vlaamse socialisten zich spectaculair herstellen en een meer strijdbaar profiel ontwikkelen.
Het - vage - euro-communistische gedachtengoed is nooit echt ingeburgerd in de partijorganen. De voorzitter van de Vlaamse raad van de K.P.B., Jef Turf, had weliswaar in 1977 (het jaar waarin S. Carillo zijn Eurokommunisme en Staat publiceert) de aanzetten daartoe gegeven in zijn Een Politieke Identiteit voor Kommunisten, maar het bleef tot het 23ste partijcongres te Brussel in maart 1979 duren voordat een meerderheid binnen de partij koos voor het euro-communisme. Ondertussen waren er in de KP echter zoveel gevoelige snaren geraakt, dat de verdeeldheid de volgende jaren versneld aan de oppervlakte zou komen en de partij zou ontwrichten. In de verkiezingen van 1979, 1981, 1983, 1984 en 1985 volgen de KP-kiescijfers een vrije val en verlaten grote groepen nieuwe leden de partij, de ene met nog wat meer gevoel voor publiciteit als de andere. Na de verkiezingen van 8 november 1981 verloor de KP nationaal de helft van haar parlementaire verkozenen (met 2,3% nationaal en 1,3% van de Vlaamse
| |
| |
stemmen) en na de verkiezingen van 13 oktober 1985 verdween de partij totaal uit het parlement (met een Vlaams kiescijfer van 0,5% en een nationaal van 1,20%). Met een halvering van de ledenaantallen is de partij nog slechts een ‘groupuscule’ die verbeten inspanningen levert om de rangen weer te sluiten. Maar alleen de rijkelijke infrastructuur aan gebouwen en vrijgestelden herinnert er vandaag nog aan dat de KP betere tijden heeft gekend, waarin zij op geen enkel gebied met AMADA-PVDA vergeleken wenste te worden. Nu is zij zélf niets meer dan een fractie in de klein-linkse fractie, die voor de gemeenteraadsverkiezingen zelfs bereid was met de RAL een eenheidslijst te vormen.
| |
Teloorgang en teleurstelling
Wat is er zo plots gebeurd met een partij die in 1976 nog algemeen beschouwd werd als een politieke formatie ‘in de lift’ die een optie kon nemen op de begeerde 7% van het linkse kiezerscorps dat niet aanleunt bij traditionele zuilen? Met een partij die van zichzelf beweerde een onvervangbare rol te spelen bij het tot stand komen van een progressief front van ABVV en ACW, maar in 1983 door Leo Michielsen in zijn Vertoogschrift aan de communisten wordt afgeraden nog aan verkiezingen mee te doen? Intern heeft dit alles te maken met de onvervulde beloften die het euro-communistisch appèl hadden gewekt en waartegen de klassieke organisatiestructuren van een communistische partij niet opgewassen waren. Extern heeft de fundamentele verkoeling van het internationale klimaat de hoop op een mogelijke socialistische ommekeer de grond ingeboord. Wat het eerste betreft; jongeren uit diverse nieuwe sociale bewegingen wilden een politiek maar niet verzuild verlengstuk geven aan hun engagement binnen een linkse partij die nog een militante traditie had. Zij meenden dit in de KPB te kunnen. Had die partij niet voorbeeldig de zuilenlogica doorbroken door haar politieke greep over haar culturele fonds, het Masereelfonds, op te geven ten bate van een links-pluralistische open koers? Als gevolg van deze plotselinge toevloed (van de ±2.500 Vlaamse leden in de periode 1975-1980 waren er 1.340 pas de laatste vijf jaar toegetreden, terwijl velen niet eens vijf jaar lid zijn gebleven) groeide ook in de KP-structuren enige belangstelling voor die bewegingen. Zij werden een aspect van het streven naar een ‘democratie jusqu'au bout’ die de KP voorheen bijna uitsluitend in de produktieverhoudingen had gesitueerd. In plaats van - zoals eerder - bij de nieuwkomers te hameren op de onvervangbare rol van de arbeidersstrijd in sociale veranderingen, leerde de KP van de antikernenergiebeweging, de
vrouwenbeweging, de rechtshulp- en gezondheidszorgbeweging, terwijl zij ook het belang van de Vlaamse beweging herwaardeerde. Eenzelfde verhaal geldt overigens voor de SP. Omgekeerd leerden deze nieuwkomers het traditionele militantenwerk in de bedrijven en in de arbeiderswijken naar waarde schatten. Die kortstondige periode van aftastende ‘vreedzame coëxistentie’ kwam tot een abrupt einde op het ogenblik dat (o.i.v. internationale gebeurtenissen) de nieuwlichters de politieke koers van de partij én de interne werking ter discussie gingen stellen. Zij kwamen frontaal in aanvaring met een buiten alle proporties staand partijapparaat van vrijgestelden dat ietwat potsierlijk naar bureaucratische gebruiken en statuten greep die de ‘democratie tot het uiterste’ meteen in lucht deden opgaan. De institutionele bierkaai van politieke zelfgenoegzaamheid werd de - ongeduldige - jongeren, gewend aan nogal informele basisdemocratische werkmethodes, te veel. Politieke discussies bleken moeilijk afdwingbaar binnen de verticale structuren van het ‘democratisch centralisme’ die Lenin bedacht had voor een ondergrondse partij en die later een machtig wapen waren om dissidente stromingen in
| |
| |
welke KP ook te isoleren en de mond te snoeren. Anderzijds bleek de KP meer institutionele banden te onderhouden met de Oosteuropese zuster-partijen dan via de euro-communistische retoriek doorklonk. Tenslotte beschikte de KPB over een heel wat minder coherente, doordachte en doorwroede ideologie dan van marxisten kon worden verwacht en waren partij-standpunten vaak een amalgaam van ‘extremer dan SP’-standpunten zonder veel diepgang.
In een kleine partij krijgen politieke spanningen snel het karakter van persoonlijke vetes terwijl zij tegelijk sneller op de spits worden gedreven, omdat niemand in zo'n partij actief is om andere dan politieke motieven. Anderzijds is het voorspelbaar dat vrijgestelden van de partij zich snel in hun professionele werkzaamheid-zélf bedreigd zullen voelen en alles in het werk zullen stellen om aan ‘de macht’ te blijven - wat dit ook moge betekenen. Zolang gevestigde posities én werkmethodes niet in het gedrang kwamen, was er wel openheid voor nieuwe ideeën. Eén van die werkmethodes is het democratisch centralisme, waarbij de macht én de communicatie van basis tot top zo is georganiseerd, dat ‘fractievorming’, opiniestromingen of zelfs maar thematische ‘horizontale’ bijeenkomsten niet worden geduld. Ieder lid is deel van een cel of afdeling, waarbinnen zich zijn/haar politieke werk afspeelt, tenzij hij/ zij ter verdediging van een meerderheidsstandpunt in zijn/haar cel naar boven toe wordt afgevaardigd; naar een federaal of centraal comité. Omgekeerd worden beslissingen van het hoogste orgaan door de lagere niveaus uitgevoerd. Terwijl het gewone lid a.h.w. in zijn/haar ‘cel’ gevangen zit, zijn alleen de verkozenen in toporganen - voor het merendeel vrijgestelden van de partij - op alle niveaus tegelijk actief, wat hen natuurlijk macht en informatie oplevert. Lagere partijorganen zijn slechts klankbord en uitvoerder van de beslissingen van centraal comité en politiek bureau; bovendien vereist het veel geduld en tactiek om tot die hogere organen door te dringen, aangezien men niet het recht heeft op horizontaal vlak minderheidstendenzen te profileren. Het democratisch centralisme mag, zoals dat ook het geval is met andere leninistische vondsten, in theorie dan al een ideaal model zijn om ieder lid precies evenveel macht toe te kennen over het
beleid (‘lobbying’ wordt tegengewerkt), in werkelijkheid werkt het hele systeem vooral het centralisme en de lobby van vrijgestelden van de partij in de hand en is het aansprakelijk voor de communicatiestoornissen die zovelen teleurgesteld de partij hebben doen verlaten. Toch werden er niet te verwaarlozen inspanningen gedaan om met moderne propagandamiddelen en thematische conferenties imago en werking te versoepelen. De vernieuwing bleef voor de een te vaag of ging niet ver of niet snel genoeg (men denke aan het verzet van sterke nostalgische pro-Moskou-afdelingen zoals die van Luik of St.-Niklaas) terwijl de ander er alleen maar een dekmantel in zag of vond voor een strijd om de hegemonie over de partij. De tegenstelling tussen Walen en Vlamingen speelde hierbij een centrale rol, al konden ook provincialistische reflexen hun steentje tot de verdeeldheid bijdragen. Het heeft allemaal iets tragikomisch voor een kleine partij die van de mogelijkheid tot communisme (samenleven) het kernstuk van haar engagement had gemaakt: deurwaarders die op bevel van de KP-leiding de gebouwen van de dissidente KPJongeren verzegelen, vermaningen aan het adres van redactieleden van Le Drapeau Rouge die het racisme van de Franse KP aan de kaak hadden gesteld, wegrukken van Solidarnosc-affiches tijdens een Rode Vaan-feest... En dan de ontslagen die de Vlaamse KP in 1986 terugbrachten tot een partij met nog hooguit 1200 leden - en dus nog maar enkele honderden militanten - en een oplage van de Rode Vaan die niet meer boven
| |
| |
enkele duizenden exemplaren uitkomt. Na het 24ste partijcongres van maart 1982 (gevolgd door een ‘statutair’ congres dat de partij enigszins federaliseerde en het rigide democratisch centralisme versoepelde) was al gebleken dat de Sovjet-gezinde stroming van de verdeeldheid en de verwarring gebruik zou maken om met vereende kracht het ‘euro-communistische congres’ van 1979 te doen vergeten. Ze vonden daartoe genoeg inspiratie bij soortgelijke ontwikkelingen in de Franse en Spaanse KP. Die tendens tot restauratie en tot het sluiten der rangen rondom oude zekerheden werd op het congres van dit jaar inderdaad bevestigd. In de Vlaamse vleugel werd weliswaar een symbolische poging ondernomen om die tendens te stoppen (Jef Turf nam ontslag als Vlaams voorzitter en twee andere traditionele topfiguren, J. Debrauwere en J. De Geyter, werden tot ontslag gedwongen... tot ze alle drie herverkozen werden in het nationaal politiek bureau) maar dat was in werkelijkheid een zet van het ‘partir pour rester’ want de Vlaamse raad kreeg macht noch geld van het nationaal bureau. De kersvers verkozen ‘interne’ voorzitter van de Vlaamse KP, Tejo Cockx, die te Leuven in 1982 op de SP-Eenheidslijst verkozen werd voor de gemeenteraad en nu uit het politiek bureau werd weggestemd, vond dit wat al te gortig en stapte ietwat grotesk over naar de SP. Vele anderen waren hem daarin al voorafgegaan, voorzover ze tenminste al niet tot totaal politiek inactivisme waren vervallen. Met dergelijke ‘petites histoires’ uit het recente verleden kan men bladzijden vullen en het is dan ook verleidelijk om de ondergang van de KPB te herleiden en te verklaren vanuit de reeks interne conflicten. Ten onrechte, want het gaat hier om een proces op Europees niveau, waaraan alleen de PCI (voorlopig?) heeft weten te ontsnappen. De jaren tachtig zijn immers ook de jaren waarin de ‘détente’ radicaal wordt afgebouwd,
waarin het Amerikaanse imperialisme van Reagan weer cynisch de wereldhegemonie opeist en waarin de Sovjetrussische bureaucratie Afghanistan en Polen ‘normaliseert’ of bezet. Het zijn de jaren waarin Mitterands' weg naar het socialisme falikant mislukt en waarin de PCF het front commun opblaast. Jaren waarin de nachtmerrie van het Pol Pot régime, de Vietnamese bootvluchtelingen, de bezetting van Kampuchea of de Chinese inval in Vietnam de West-europese linkerzijde wakker schudden uit de romantische fascinatie die revolutionaire strijdbewegingen konden opwekken. Symbolen van linkse solidariteit bleken stuk voor stuk niet tegen machtslogica bestand en waar dat wel het geval was, waren zij daar zélf een element van. Wat overblijft is het afstandelijke cynisme van de pure macht en een on(be)grijpbare crisis die al het linkse optimisme aan diggelen heeft geslagen. Velen konden die ontnuchtering niet aan en vervielen in anti-politieke reflexen. Anderen zochten een minder ‘risicodragend’ engagement. In een tijd waarin het politieke-zélf, de staatsapparatuur en het probleem van de ‘maakbaarheid van de samenleving’ ter discussie worden gesteld, krijgen ‘hyper-politieke’ partijen als de KP uiteraard de eerste klappen omdat zij teren op het geloof in de macht van het politieke. Zij kan geen weerwerk bieden aan de pragmatische ‘klantenbinding’ van de sociaaldemocraten of het anti-politieke moreel protest der groene partijen en bovendien kan zij er niet onderuit dat haar nut als linkse ‘zweeppartij‘ onduidelijk is geworden nu de SP in de oppositie geradicaliseerd is en de zweep ondeugdelijk is gebleken.
Communisten konden in het verleden vaak de positie van onkreukbaren voor zich opeisen tegenover het sociaal-democratisch verraad aan de linkse idealen; de oorlogskredieten in 1914, de oktoberrevolutie in 1917, de Spaanse burgeroorlog in 1936, de NATO in 1949 enz. Hun zuivere engagement voor de zaak van het ‘authentieke socialisme’ heeft lange tijd een aantrekkingskracht uitgeoefend op filosofen, dichters of kunstenaars, die door sociaal- | |
| |
democraten nooit is geëvenaard. Die cultus van de onkreukbaarheid vergt niet alleen dat het ‘model’ van authenticiteit enigszins plausibel blijft. Hij is ook oorzaak van een zelfgenoegzaam cynisme, dat ervan uitgaat (1) dat er ter linkerzijde maar één politieke waarheid kan zijn en (2) dat communisten steeds de enige vertolkers van die waarheid (geweest) zijn; er moet een politieke waarheid zijn, ze moet één zijn en ze moet de ‘onze’ zijn. Dit onwrikbare geloof is gebaseerd op de slechtste tradities van het marxisme-leninisme die merkwaardig genoeg in staat bleken een geweldig voluntaristisch activisme te inspireren op basis van een strikt deterministische geschiedenisopvatting. Vandaag beantwoordt geen land ter wereld ook maar aan de minima criteria om als socialistisch model te kunnen fascineren; geen Tanzaniaanse Ujamaa, geen Chinese volkscommune, geen Sovjet-sovchoze, geen Joegoeslavisch zelfbeheer. Evenmin geeft de arbeidersklasse blijk van radicalisatie in haar verzet tegen de crisis-politiek waar zij wel de dupe van is. De klassieke opvattingen over de strijd tussen arbeid en kapitaal zijn blijkbaar verouderd, terwijl geen zinnig mens nog gelooft dat uit die strijd alleen de socialistische maatschappij kan voortspruiten. Die inzichten hebben de recente marxistische theorievorming niet alleen op andere paden geleid, ze hebben dit geactualiseerde marxisme tegelijk
minder bruikbaar gemaakt als ‘vat van zekerheden’. De Vlaamse KP doet vandaag verwoede pogingen om de draad van het linkse flamingantisme weer op te nemen, maar voorlopig blijft het bij symbolische herdenkingen die slechts het verleden betreffen. Terwijl de conflictbronnen zich multipliceren en de toekomst zowel somberder stemt als opener wordt, staart zij halsstarrig in de spiegel van haar verjaard gelijk. Is de KPB aan haar mémoires toe of heeft ze toch nog voldoende dynamiek om de spiegel aan diggelen te slaan?
|
|