| |
| |
| |
[Deel 5]
Multatuli (1820-1887).
| |
| |
| |
Multatuli 1820-1987
Ep Francken
EEP FRANCKEN
werd geboren in 1948. Is redacteur van ‘Over Multatuli’ en docent moderne Nederlandse letterkunde aan de Leidse universiteit. Hij verzorgde in 1978 de uitgave van het werk van Aug. P, van Groeningen.
Adres: Merelstraat 46, NL-2333 XM Leiden
Eduard Douwes Dekker is op 2 maart 1820 geboren. Zijn geboortehuis, Korsjespoortsteeg 20 in Amsterdam, inmiddels door huizen van verdraagzaamheid omgeven, is sinds 1975 het Multatuli-museum. Zijn vader was kapitein op de grote vaart, dus thuis meestal niet aanwezig. Privé-onderwijs kreeg hij niet, maar zijn vader kon wel een bijzondere school van de tweede klasse betalen (ondernemingen van de leraren zelf). Eduard kwam bij meester Meskendorff, die later zelfs als een zeer sjieke onderwijzer bekend stond, een van de duurste van Amsterdam. In 1832 ging hij naar de Latijnse school, waar bijna uitsluitend voor Latijn en Grieks aandacht was.
Men neemt over het algemeen aan dat Eduards ouders, die tot de doopsgezinde minderheid behoorden, hem net als zijn oudste broer Pieter predikant hadden willen laten worden. (‘Misschien ben ik het nog geworden ook,’ laat Marcel Janssens hem zeggen.) Maar na een paar jaar werd hij van school genomen. Hij kreeg een baantje in een textielhandel; zijn frustratie heeft hij lang daarna uitgeschreven in de belevenissen van Woutertje Pieterse bij de firma Ouwetijd & Kopperlith. Met een aantal schoolvrienden hield hij overigens contact. Met zijn broer Pieter bezocht hij het zeer gemengde gezelschap van het departement Waterland van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, waar men lezingen hield en elkaar poëzie van grote dichters (als Tollens) voorlas; Eduard presenteerde hier een eigen bewerking van een verhaal van Jean Paul.
Om niet helemaal duidelijke redenen moest hij in 1838 plotseling naar NederlandsIndië vertrekken. De haast zal wel samenhangen met de steeds zeer tijdelijke aanwezigheid van vader, die dan in korte tijd alle opgespaarde knopen van een langere periode door te hakken kreeg, en natuurlijk met de vertrekdatum van diens schip: Eduard moest meevaren. Niet als schipperszoontje overigens, maar als lichtmatroos. Begin 1839 kwam hij aan in Batavia (nu Djakarta).
Hij ging bij het bestuur werken, maar bleef ook schrijven. Een paar stukken van zijn hand zijn bewaard, waaronder de Losse bladen uit het dagboek van een oud man, een ingewikkelde constructie die drijft op de tegenstelling tussen verwachtingen en hoogstaand idealisme in de jeugd en het besef van mislukking dat men krijgt op latere leeftijd. Een eerste deel (1841) gaat over een wel heel idealistische jongeman, die vogeltjes terugzet in hun nest en daarbij zijn arm breekt. Het schoonst denkbare voor hem is sterven voor iets wat hij liefheeft; inderdaad verdrinkt hij als hij zijn broer uit een wak wil redden. ‘Hij stierf op zijnen vijftienden geboortedag. Zes hoogstens acht jaren lang, zoude die Goddelijke kracht om iets schoons te wenschen hem nog bijgebleven zijn, om daarop allengs zich te verliezen in den
| |
| |
maalstroom van wereldsche belangen, in den modderpoel van lagere genietingen’ (V.w. 8, p. 84).
In 1841 liet hij zich rooms dopen, waarmee hij zich ook aanvaardbaar hoopte te maken als echtgenoot van een zekere Caroline Versteegh. Maar Caroline voegde zich gemakkelijk naar het vonnis van haar vader, die iets gehoord had over speelschulden. Eduard liet zich overplaatsen naar Natal, een uithoek van Nederlands-Indië waar hij de hoogste bestuursambtenaar bleek te zijn. Dit liep uit op een fiasco, want al na een jaar werd hij geschorst vanwege een kastekort. Men verdacht hem van diefstal. Dekkers situatie was wanhopig omdat hij geen inkomen meer had en niet eens toegang kreeg tot de boekhouding om zich te verdedigen; pas na ruim een jaar mocht hij naar Batavia terug. Veel later concludeerde Garmt Stuiveling na onderzoek van de papieren, dat Dekker inderdaad slordig had geadministreerd, maar vooral in zijn eigen nadeel.
De latere schrijver Multatuli vindt men al in sommige ambtelijke stukken, vooral waar hij zijn eigen gedrag als ambtenaar agressief verdedigt. Ook zijn literair bedoelde geschriften uit deze jaren (b.v. het toneelstuk De bruid daarboven, waarin hij zowel zijn verhouding tot Caroline Versteegh als zijn positie van schuldeloze verdachte idealiseerde) bevatten allerlei elementen die in zijn latere werk op meer subtiele manier zullen terugkeren. Hij was op zijn best als hij niet aan literatuur deed. Dit blijkt vooral uit zijn ‘verlovingsbrieven’ uit 1845-1846 aan Everdine van Wijnbergen, een arme barones met wie hij in het voorjaar van 1846 trouwde. Hij vertelde haar zijn belevenissen en liet zich tegelijk beter kennen door uiteenzettingen over zijn eigen persoon en beschouwingen over allerlei onderwerpen. In de losse briefvorm, later in de Ideeën door hem min of meer hernomen, bereikte hij een grote produktiviteit.
Inmiddels was hij bij het bestuur herplaatst. Dat hij nog altijd schreef blijkt uit een eigenaardige brief aan een oude vriend, A.C. Kruseman, die inmiddels een belangrijk uitgever was geworden. Deze brief, in het zuinige zetsel van de Volledige werken maar liefst 86 bladzijden (V.w. 9, pp. 114-200), is een sollicitatie: wil Kruseman Dekker als schrijver in zijn fonds opnemen? ‘Het is een voorspel van mijn vast voornemen om tot het volk te spreken. Ik ben zwanger van denkbeelden; over weinige dagen ben ik 31 jaar, - het is tijd, tijd’ (V. w. 9, p. 117). Ook hier geeft hij zijn opvattingen over allerlei zaken. Ook deze brief verwijst al naar de Ideeën, al is de losheid van de verlovingsbrieven hier enigszins verstard tot een literair maniertje. Kruseman heeft van Dekker nooit iets uitgegeven.
Kort na zijn promotie tot assistent-resident van Ambon werd Dekker ziek en kreeg hij Europees verlof. Kerstmis 1852 was hij weer in Holland. Naar eigen aard en Indische gewoonte leefde hij in deze verloftijd heel royaal. Vergeefs probeerde hij om zich aan de speelbank het op voorhand weggegeven of anderszins bestede kapitaal alsnog te verschaffen. Bij de geboorte van zijn zoon Edu, nieuwjaarsdag 1854, was er geen geld. Hij kreeg voorschotten op zijn salaris en enkele malen verlenging van verlof, maar moest in mei 1855 terugkeren zonder de beren getemd te hebben.
Op 4 januari 1856 werd Dekker assistentresident van Lebak, een arm gebied in WestJava. Zoals blijkt uit wat hij schreef in de jaren veertig ging verbetering van de positie van de bevolking hem ter harte; gegevens uit het archief van zijn voorganger maakten hem duidelijk dat de bevolking van Lebak door de eigen hoofden slecht behandeld werd. Dit leidde tot het bekende conflict dat hij in Max Havelaar beschreven heeft. Aanvankelijk een conflict met de inlandse regent, de bejaarde Raden Adhipatti Karta Natta Negara, die door Dekker aangeklaagd werd. Vervolgens een conflict met zijn directe chef, de resident
| |
| |
van Bantam, C. Brest van Kempen, die volstrekt niet voor Dekkers aanpak voelde. Vervolgens een conflict met het hoogste gezag, gepersonifieerd in Gouverneur-Generaal A.J. Duymaer van Twist, die niet wilde ingaan op waar het naar Dekkers overtuiging om ging, maar het accent legde op Dekkers verwaarlozing van de ambtelijke hiërarchie. Dekker vroeg op 29 maart 1856 ontslag uit 's lands dienst en offerde daarmee zijn ambtelijke carrière op aan zijn protest tegen de in zijn ogen onaanvaardbare handelwijze van Van Twist. Het conflict was uitgegroeid tot een tegenstelling tussen Dekker en, zo kan men zeggen, de hele Nederlandse samenleving. Die was in zijn ogen uiteindelijk verantwoordelijk voor het wangedrag van de hoge ambtenaren in Indië, die samenleving zou hij dus ook op deze verantwoordelijkheid kunnen wijzen.
Hij deed dat, in 1857 in Europa teruggekeerd, voor het eerst in Max Havelaar (1860). De vondst van dit boek is wel dat hij zijn eigen belevenissen van Lebak (het Havelaar-verhaal) combineert met de geschiedenis van Batavus Droogstoppel, die ik niet hoef te introduceren. Juist nu Max Havelaar in zekere zin geschiedenis is geworden (al lijkt Indonesië nog wel in enige opzichten op het Indië van het boek) blijkt de roman gedragen te worden door de tegenstelling tussen de twee helden. Droogstoppel die mooi praat maar slechts op eigen voordeel uit is, de man van hebben en houden; Havelaar, de man van de verantwoordelijkheid die tussenbeide komt waar en wanneer hij dat nodig vindt.
Multatuli wilde de situatie in Indië verbeteren, en streefde tegelijk naar eerherstel voor zichzelf. Op geen van beide punten heeft hij zijn doel bereikt. Enigszins voor het eerste vraagstuk: Max Havelaar heeft geïnspireerd tot een menselijker lijn in de Indische politiek (de zg. ethische richting) zolang Nederland de kolonie in bezit had. Maar directe gevolgen waren er niet. Herstel voor Douwes Dekker as er in geen enkel opzicht, al bleek uit onderzoek ter plaatse dat Dekkers beschuldigingen over mishandeling van ‘de Javaan’ juist waren geweest.
Het boek heeft dan ook bepaald niet uitsluitend instemmende reacties gekregen. Men schreef Dekkers handelwijze te Lebak toe aan minder eerbiedwaardige beweegredenen; ook zijn weergave van de feiten is aangevochten. Rob Nieuwenhuys heeft zijn optreden veroordeeld omdat Dekker te weinig kennis had van en rekening hield met de regels en gewoonten van de Indonesische beschaving. Maar dit verwijt zou zich eerder tegen het hele Nederlandse bestuur richten dan tegen de ambtenaar Dekker; het is bovendien de vraag of iemand zijn principes opzij moet zetten wanneer hij geconfronteerd wordt met een hem vreemde moraal in een andere cultuur. Wel kan men zich eveneens afvragen of het vruchtbaar is om ambtenaar te zijn op de manier van Dekker (‘anders dienen dan ik te Lebak diende, kan ik niet’). Dat men in zijn zaak vooral de verwaarlozing van de ambtelijke hiërarchie liet wegen, betekende op zichzelf verwaarlozing van de hiërarchie tussen verschillende problemen. Discipline van de ambtenaarsstand bleek belangrijker dan bescherming van de bevolking.
Vrijwel instemmend was wel de positieve reactie op het boek als zodanig; ook Multatuli's tegenstanders beklemtoonden, tot zijn ergernis, dat het zo goed geschreven was. Hiermee had Multatuli de eens begeerde positie bereikt van schrijver die spreekt tot het volk, maar deze positie had inmiddels voor hem alle aantrekkelijkheid verloren. De rest van zijn leven is hij schrijver gebleven (en bleek hij ook heel produktief), maar voortdurend heeft hij er ook op gehamerd dat hij in wezen geen schrijver was maar bestuurder.
Als schrijver heeft hij geprobeerd om de samenleving, waarmee hij als ambtenaar in botsing gekomen was, te veranderen. In zijn werk na Max Havelaar ziet men dat hij zijn
| |
| |
thematiek verbreedt en alles en nog wat tot zijn onderwerp maakt. Bij voorbeeld in zijn tweede roman, Minnebrieven (1861), met, zoals hij zelf zegt, ‘mijn intiem oordeel over de meeste zaken van menskunde, Chr. dom, Ind. huishouding, letterkunde etc.’ (V.w. 10, p. 472). Deze roman bevat ook het bij Multatuli niet altijd op de voorgrond tredende inzicht dat zijn strijderschap en schrijverschap geen tegenstrijdige kwaliteiten zijn, maar dat hij alleen kan functioneren als zij elkaar wederzijds versterken.
In 1862 begon hij de publikatie van de Ideeën onder het motto ‘Een zaaier ging uit om te zaaien,’ een verzameling onderling heel verschillende stukken en stukjes, in zijn eigen ogen zijn hoofdwerk. Tot 1876 zijn 1282 genummerde ideeën verschenen, verdeeld over zeven bundels van verschillend karakter. Er is een idee dat, à la Sterne, uit een reeks puntjes bestaat; een ander nummer is een volledig toneelstuk, Vorstenschool. Voor Multatuli was dit de ideale vorm, de ‘Times van mijn ziel’: een kroniek van wat in hem omgaat. Bij hem groeide de overtuiging dat oprecht schrijven alleen een spontane uitstorting van de persoonlijkheid kon zijn, en dat compositie en stilering in zekere zin vervalsing betekenden. De perfecte vorm als reden tot wantrouwen.
Van de Ideeën zijn vooral de fragmenten over Wouter Pieterse bekend gebleven. Multatuli heeft afzonderlijke uitgaaf van een Wouter-roman overwogen, maar de verhaaldelen zijn van de omliggende beschouwingen, aforismen e.d. maar nauwelijks los te maken. Na zijn dood hebben zes tekstverzorgers, ieder op eigen wijze, niettemin uit de Ideeën een roman Woutertje Pieterse samengesteld. Dit zijn in strikte zin geen boeken van Multatuli maar bloemlezingen, die overigens veel succes hebben en een functie vervullen als voorproef van de Ideeën.
Het verhaal draait om de psychische ontwikkeling van Wouter, van zijn tiende tot zijn zestiende jaar, waarbij de hoofdfiguur steeds in botsing komt met zijn omgeving, een kleinburgerlijk milieu beheerst door bekrompenheid in vele schakeringen. Wouter beschikt over eigenschappen als fantasie en idealisme, die hem veel moeilijkheden bezorgen. Multatuli legt in het verhaal behalve zijn pleidooi voor een betrekkelijk vrije opvoeding (om het kind tot zelfstandig denken te brengen) ook opvattingen over de godsdienst. Eenvoudige gelovigen uit katholieke kring steken gunstig af bij een aantal onsympathieke strenge protestanten.
Uit de rest van zijn Ideeën blijkt dat Multatuli zich na een agnostische periode waarin hij zijn gedicht Het gebed van de onwetende (1861) publiceerde had ontwikkeld in de richting van een volstrekt atheïsme, waarbij overigens de figuur van Jezus, gezien op een persoonlijke manier, voor hem een belangrijke rol blijft spelen. In zeker opzicht is Jezus voorbeeld en concurrent tegelijk. De godsdienst belemmert de mens volgens Multatuli in de mogelijkheden om in vrijheid na te denken doordat de godsdienstige leiders bij de mensen angst aankweken teneinde invloed en positie te behouden.
Naast veel andere onderwerpen behandelt hij in de Ideeën en elders een aantal vormen van discriminatie. Kon de lezer in Max Havelaar al vinden dat ‘de Javaan’ mens is als hijzelf, elders betoogt Multatuli dit voor de vrouw, vaak de dupe van schijnheiligheid, en de arbeider, de ‘witte slaaf’. Hij nam het op voor de groep van de Indische halfbloeden en schreef positief over de Joden.
Van de vele aforismen van Multatuli is ‘De roeping van de mens is: mens te zijn’ misschien de bekendste. Men moet deze zin plaatsen in het verband van Multatuli's opvatting over de natuur en het natuurlijke. Overeenkomstig met Rousseau is de gedachte van Multatuli dat de zeden en aangeleerde gewoonten de mensen in de loop van de tijd
| |
| |
hebben bedorven; om dit effect uit te wissen moet men streven naar een zo natuurlijk mogelijk gedrag. Men moet in die zin mens zijn. Niet minder dan mens: menselijkheid en gevoel zijn bij Multatuli belangrijk. Maar ook niet meer: het is onwijs om zich boven het eigen menszijn te willen verheffen.
Multatuli wilde eigenlijk al zijn werk brengen in het kader van de Ideeën. Lag de eenheid van Ideeën in de voortdurende oproep tot nadenken en in de uitdrukking van de persoonlijkheid van Multatuli, dit ging net zo goed op voor de rest van zijn werk. Daartoe behoort dan o.a. Pruisen en Nederland (1867) waarin Multatuli de zwakte van de Nederlandse samenleving blootlegt en ingaat op de oorzaken ervan. Voorts de Duizend-en-enige hoofdstukken overspecialiteiten (specialisten, die volgens Multatuli veel te veel macht hebben; de beslissingen wil hij aan de generalisten laten, 1871) en de roman Miljoenenstudiën (1873), die betrekkelijk weinig gelezen wordt. Het bekendste deel is nog de uiteenzetting over kansspelen en kansrekening, maar die staat in functie van Multatuli's betoog over de centrale betekenis van de figuur Logos: de rede. Alles draait om ‘twee keer twee is vier’. Nooit gaat er iets tegen de wetten van Logos in; speelsystemen falen omdat juist daarmee geen rekening is gehouden. Hoofdzaak is de verhouding tussen rede en fantasie, in Logos en Fancy gepersonifieerd. Is inspiratie, is poëzie waardeloos voor wie het primaat van de rede inziet? Het wordt duidelijk dat Multatuli dit nu juist ontkent ende hele tegenstelling vals acht; volgens hem zijn Fancy en Logos nauw verwant.
Van de eerste opbrengst van Max Havelaar kon Multatuli, die altijd meer uitgaf dan hij ontving, maar korte tijd leven. Zijn gezin kon hij niet onderhouden. Met zijn vriendin Mimi Hamminck Schepel leefde hij aan het eind van de jaren zestig in Duitsland ronduit in armoede; later verbeterde zijn financiële situatie, vooral doordat de voortreffelijke uitgever Funke zijn werk ging exploiteren. Toch moest hij bij herhaling lange lezingentournees houden. Een bewonderaar deed hem een groot huis bij de Rijn cadeau, waar hij met Mimi, met wie hij na de dood van ‘Tine’ getrouwd was, zijn laatste jaren woonde. Hij overleed in 1887.
Over geen Nederlandse schrijver is zo veel geschreven. De Lijst der geschriften van en over Eduard Douwes Dekker tot 1948 telt meer dan 2000 nummers en is voor die periode al zeer onvolledig; inmiddels zullen er nog wel meer dan 2000 publikaties zijn bijgekomen.
Grote debatten zijn gevoerd over de vraag of Dekker gelijk had in Lebak, en in zijn kritiek op de Nederlandse koloniale politiek in het algemeen. Maar men redetwistte niet alleen voor of tegen Multatuli, ook zijn bewonderaars waren in verschillende kampen verdeeld. Een vrij grote groep eerde hem als koloniaal hervormer of althans als voorloper van de ethische richting. Een kleiner aantal, meest uit socialistische of anarchistische kring, hamerde onder inspiratie van Domela Nieuwenhuis op zijn grotere betekenis: Multatuli als maatschappijveranderaar in bredere zin.
In de zuilensamenleving van de jaren dertig bleek algemene acceptatie van Multatuli onmogelijk. Weliswaar konden vele groepen bij hem iets van hun gading vinden (tot de fascisten toe; zijn anti-parlementarisme namelijk), maar door zijn atheïsme bleef hij voor de christenen moeilijk aanvaardbaar. Ook wie meende dat ‘Indië verloren" voor Nederland ‘al verloren’ zou betekenen wist meestal niet dat deze gedachte door Multatuli naar voren was gebracht, al verbond de schrijver er andere consequenties aan dan de standvastigen kort voor en na de oorlog. De individualist Du Perron schreef de (halve) biografie De man van Lebak, de klassieke verdediging van Dekkers persoonlijkheid.
Met de teruggang van de verzuiling, terwijl Indië uit zicht raakt, lijkt de bewondering voor
| |
| |
Multatuli algemener te worden. In de jaren zeventig werd de tijdens de oorlog al begonnen uitgave van zijn werken door Stuiveling hervat, kreeg Amsterdam een Multatuli-museum en werd er een Multatuli-tijdschrift opgericht. Uit publikaties blijkt een overwegende bewondering voor zijn schrijverschap (met als curieuze uitzondering de bioloog-schrijver Maarten 't Hart die Multatuli verwerpt wegens ongevoeligheid voor de natuur) en een grote belangstelling voor zijn bijzondere persoonlijkheid, waarbij men hem ziet als de briljante eenling te midden van burgerlieden, omhooggevallen bestuurders of ‘rijkworders’. Zo bijvoorbeeld Hermans in De raadselachtige Multatuli.
Dat men hem bewondert moge duidelijk zijn, de aard van deze bewondering niet altijd. Multatuli is nu eenmaal een schrijver bij wie men de ‘leer’, de ideeën, de inhoud, niet uit het geheel kan losmaken. Hij is niet een groot schrijver omdat hij in Max Havelaar de idee van de verantwoordelijkheid verbeeldt of in de geschiedenis van Thugater de idee van de gelijkwaardigheid van de vrouw, maar omdat hij dat doet op zijn manier. Wie over hem schreven zijn dat soms vergeten. Hij boeit door een samenstel van een groot aantal factoren: originele invallen, compositie, stijl, maar toch ook zijn ideeën. Wie probeert om van dit complex iets te ontrafelen, wie wil nagaan waarom Multatuli indruk op hem maakt, stelt zich een moeilijke taak. Wie, als Karel van het Reve in Over Multatuli 16, oog heeft voor de vele kanten van de zaak, krijgt soms de neiging om te belanden in de misvatting dat veel ideeën van Multatuli ‘niet zoveel om de hakken’ zouden hebben.
En wie bijvoorbeeld de stijl van Multatuli bewondert, staat weer voor de opgaaf hoe erachter te komen wat in die stijl zo aantrekkelijk is. Ter toelichting citeert Van het Reve uitverkoren fragmenten, waarbij de zonsopgang in ‘Saïdjah en Adinda’. Met die zonsopgang geeft hij weliswaar Maarten 't Hart een vermaning zonder dit slachtoffer ook maar te noemen, maar overigens verstrekt hij eerder een uitnodiging tot bijval dan een analyse. Elders is hij uitvoeriger. Het is begrijpelijk dat de Multatuli-studie deze moeilijke paden vaak heeft vermeden, en zich meestal concentreerde op de biografie. Daar is nog veel te doen, zeker ook omdat Multatuli's laatste biograaf, Paul van 't Veer, zijn boek niet heeft kunnen afmaken. Maar bij de biografie kunnen we het niet laten. Hoewel de hoogleraren Sötemann en Janssens veel werk van Max Havelaar gemaakt hebben, blijven zijn boeken i.h.a. nogal verwaarloosd; ook Over Multatuli bevat te weinig over zijn werk.
Zonder twijfel zal 1987 veel nieuwe publikaties opleveren. Het is te hopen dat Multatuli ditmaal niet in de eerste plaats bekeken zal worden als de curieuze persoonlijkheid die hij ook was, maar dat de aandacht zich zal verbreden, zodat ook licht valt op zijn boeken zonder welke niemand meer van Eduard Douwes Dekker gehoord zou hebben. Hoezeer hij het zelf ook ontkende, hij was in de eerste plaats schrijver. Maar wel een schrijver bij wie je niet kunt volstaan met een vaststelling van zijn enorme beheersing van de taal. Misschien is het mogelijk meer over het geheim van zijn stijl te achterhalen, maar in elk geval is er meer. Wat er precies in zijn boeken staat, wat hij wel en niet gezegd heeft, het is onvoldoende nagegaan.
Hij werd niet alleen gedreven door opofferingsgezindheid en naastenliefde, maar ook door haat, rancune en frustratie, net als elke andere schrijver en alle andere mensen. Wat heeft hij met die haat t/m frustratie, maar toch ook met zijn opofferingsgezindheid en naastenliefde, kunnen bereiken? In de geschiedenis van Nederland lijkt hij mij aan het eind van de 19e eeuw inderdaad de grote bevrijder die hij wilde zijn, al zette hij ‘slechts’ personen aan het denken, terwijl de beoogde maatschappe- | |
| |
lijke gevolgen uitbleven. In de Nederlandse literatuur is hij niet als filosoof of geleerde maar als de moralist die hij ook wilde zijn de inspirerende schrijver bij uitstek; hij zei nieuwe dingen, en oude dingen op een nieuwe manier. Een schrijver kan men om allerlei redenen bewonderen, maar die bewondering verplicht in elk geval tot interpretatie.
| |
Het Multatuli-jaar
In 1887, op 19 februari, overleed Eduard Douwes Dekker in zijn huis in Ingelheim bij Mainz. Het ziet ernaar uit dat veel personen en instellingen hem in 1987 zullen herdenken. Het gebrek aan coördinatie hierbij, in een vrolijke bui uit te leggen als typerend voor de schrijver, hoeft in elk geval niet te verhinderen dat de herdenking een waardig karakter krijgt. Maar het maakt het wel onmogelijk om op dit moment iets als een programma van activiteiten te geven met enige aanspraak op volledigheid. Toch kan het geen kwaad om, zij het dan soms op basis van informatie die geen groter waarde heeft dan een gerucht, een overzichtje te geven van her en der bestaande plannen. Het kan maar het best een vluchtige revue blijven; i.h.a. zal uitgebreider inlichting over de afzonderlijke activiteiten te krijgen zijn bij de plannenmakers zelf.
Het meest in de openbaarheid getreden is natuurlijk het comité dat geld inzamelt om in het oude centrum van Amsterdam een Multatuli-standbeeld te plaatsen. Zoals men weet is een dergelijke poging vele malen eerder gedaan; al aan het begin van de jaren dertig is er vrij veel geld bijeengebracht. Maar steeds was er uiteindelijk niet voldoende om het plan uit te voeren, waarna de opbrengst maar werd bestemd voor een ander, ook zeer prima doel, zodat een volgend standbeeldcomité weer met een lege portemonnee beginnen moest. Waarom zal het ditmaal wel lukken? Omdat nu begonnen is met de opdracht aan de beeldhouwer (Hans Bayens), en vanwege de samenstelling van het comité, dat kan beschikken over het gezag van Ed van Thijn, Amsterdams burgemeester, en de energie van de uitgever van Multatuli's volledige werken, Geert van Oorschot. Bankrekening 69.76.07.070 ten name van Comité Multatuli Standbeeld; giro van de (Ned. Middenstands-)bank is 2922; onthulling zal zijn op 16 mei (als u meehelpt).
Enigszins in dezelfde lijn, die van de openbare erkenning van Multatuli's verdiensten, ligt de realisering van een ander heel oud verlangen van bewonderaars: Multatuli op een postzegel. De Nederlandse P.T.T. laat Rudo Hartman een zegel ontwerpen, die in het voorjaar van 1987 zal verschijnen. Voor sommigen wordt Multatuli door middel van deze openbare huldeblijken als fel criticus van vooraanstaande bestuurders en beheerders misschien een beetje buiten gevecht gesteld. Beets op de postzegel, maar Multatuli niet; dit was wel prettig duidelijk. Het is hoe dan ook merk- en prijzenswaardig dat de regering van christenen en oud-liberalen nu op royale manier meewerkt aan de herdenking van Thorbeckes felste tegenstander, die zichzelf beschouwde als principieel liberaal en dan ook fel atheïst was.
Heeft een paar jaar geleden het Utrechts studentencorps al een lustrumviering aan Max Havelaar gewijd, ook voor 1987 is er in de wereld van het onderwijs wel iets in voorbereiding. Te Leiden (Meneer Dekker, hebt u in Leiden gestudeerd? Neen, te Leiden studeert men in mij) zullen colleges gegeven worden, o.a. over G.L. Funke, de om vele redenen bewonderenswaardige uitgever van Multatuli. Aan de Landbouwhogeschool in Wageningen wordt in het kader van het zg. studium generale een Multatuli-dag georganiseerd, waar zonder twijfel botsende meningen te vernemen zullen zijn Over vrije arbeid, in en buiten Indonesië, en de neokoloniale agitatie. En uiteraard mag men ook van de Universiteit van Amsterdam het een en ander verwachten.
Radio en televisie, die zich naar hun aard op de massa richten, zullen zeker in Nederland met hun programma's kunnen aansluiten bij opvallende gebeurtenissen als de verschijning van de postzegel en de onthulling van het standbeeld. De N.O.S. heeft, naar verluidt, het onderwerp Multatuli voor 1987 ‘geclaimd’ en wat dit ook moge betekenen, verplichting geeft het zeker. In elk geval bereidt Frank Klein al een documentaire voor, in samenwerking met de B.R.T. Die laatste omroep is bovendien van plan uitgebreide aandacht aan Multatuli te geven in het kader van een reeks programma's over Indonesië. Niet op de achterwacht maar toch wel op een groot publiek richten zich de tentoonstellingen van het Letterkundig Museum in Den Haag. Voor de lente van 1987 is een grote Multatuli-tentoonstelling aangekondigd, die hopelijk
| |
| |
ook in de Multatuli-stad Brussel en elders te zien zal zijn. De stad Ingelheim zal in het stadhuis zelfs een permanente expositie inrichten.
Multatuli schreef ook voor het toneel. Acteurs en gezelschappen in Vlaanderen en Nederland willen in 1987 Multatuli-programma's presenteren, wat mij niet heel eenvoudig lijkt omdat Dekkers toneelwerk achterblijft bij wat hij verder schreef. Jules Croiset, die rond de Bredero-herdenking veel succes had met een serie voordrachten uit diens werk, onderneemt iets overeenkomstigs met teksten van Multatuli. De Haagse comedie, waar in het midden van de jaren zeventig een mooie toneelversie van Woutertje Pieterse was te zien, peinst op een vervolg. Een andere Wouter? Over hem schrijft de componist Konrad Boehmer niets minder dan een opera, voor opvoering in Rotterdam (1988). Ook toneelgroep Theater en de Gentse toneelvereniging die naar Multatuli genoemd is bereiden zich voor, waarbij het voor de toneelliefhebber voorlopig de vraag blijft wie werkelijk Vorstenschool of De bruid daarboven zal aandurven. Het toneel kan een schrijver niet beter eren dan door hem op te voeren.
Maar inderdaad, Multatuli vindt men vooral in zijn boeken. Van die boeken zullen in of naar aanleiding van het Multatuli-jaar nogal wat nieuwe uitgaven verschijnen. Het lijkt niet moeilijk te voorspellen dat hiervan de eerste Chinese vertaling van Max Havelaar, in 1987 in Peking verkrijgbaar, de meeste lezers zal trekken. Multatuli's roman was er al in het Frans, Duits, Engels, Russisch, Spaans, Portugees en Indonesisch (en in zeer veel ‘kleinere’ talen), zodat van de wereldtalen nog slechts Arabisch en Japans ontbreken, maar het is bij de ruime verbreiding van Max Havelaar opvallend dat alleen de Duitstalige lezer, en dan nog met oude uitgaven, een goede indruk krijgt van Multatuli's werk als geheel. Het succes van de Havelaar-film van Fons Rademakers in het buitenland heeft tot nieuwe vertalingen (en heruitgaven van oudere) geleid, maar dit betreft natuurlijk steeds uitsluitend Multatuli's debuut. In Nederland heeft uitgeverij Querido met de Salamanders juist wel aandacht gevraagd en gekregen voor een ruimere keuze uit Multatuli's werk; in 1987 zal de kleine reeks ‘Multatuli in Salamander’ worden besloten met een deel dat een aantal kortere teksten zal bevatten.
Op minder lezers, maar wel de vlijtigst studerende, mikt het tekstenbureau van de Ned. Akademie van Wetenschappen met de historisch-kritische uitgave van Max Havelaar, waaraan gewerkt wordt door Annemarie Kets-Vree. Haar editie zal een goede indruk geven van de ontwikkeling die de tekst van de roman, van het oorspronkelijk handschrift (in 1949 uitgegeven door Stuiveling) tot en met de laatste door Multatuli verzorgde versie (de vijfde druk, 1881) heeft doorgemaakt. Haar voorbereidende werk heeft zoals men weet al de ontdekking van een tot nu toe onbekende druk opgeleverd. Het is de bedoeling dat haar uitgave kort na 1987 zal verschijnen. Daar staat tegenover dat Van den Bergh en Dongelmans, na het overlijden van Stuiveling verzorgers van de Volledige werken, het Multatuli-jaar zijn voorgebleven. Nog in 1986 het 17e deel, waarna het 18e in het voorjaar van 1987 zal volgen. Dit zijn hoe dan ook van alle Multatulipublikaties de belangrijkste.
Uiteraard zal niet alleen werk van Multatuli verschijnen, maar is er ook van alles te verwachten over hem. De firma Enschedé te Haarlem, tegenwoordig drukker van postzegels (!) en geld, overweegt een publikatie n.a.v. de honderdste sterfdag van haar beroemdste werknemer: Enschedé gaf de Opregte Haarlemsche Courant uit, toen Multatuli voor dit blad de correspondentie Van den Rijn verzorgde; waarbij hij de opinies van de niet voor ieder gezaghebbende, ofschoon soms welingelichte Rijnlandbewoner E. Douwes Dekker toeschreef aan zijn eigen uitvinding, de Mainzer Beobachter. Door Ivan Wolffers is een boek samengesteld met bijdragen van een groot aantal Nederlandse schrijvers over Multatuli. Het zal verschijnen bij Contact, maar de opbrengst gaat naar Multatuli's standbeeld, hierboven genoemd. De jaarlijks verschijnende literaire almanak van Aarts zal voor het jaar 1987 verschijnen met speciale bijdragen over Multatuli. Nog gewichtiger wordt de eerste uitgave van de Multatuli-encyclopedie, samengesteld in de jaren veertig en vijftig (en wellicht ook nog eerder) door de naslagwerkenschrijver Kornelis ter Laan. De kopij is in de jaren tachtig gecontroleerd en ook enigszins gestroomlijnd, gemoderniseerd en aangevuld door de Utrechtse neerlandici Astrid Joosse en Bart Bos, zodat tal van gegevens m.b.t. Multatuli in praktische vorm ter beschikking zullen komen. Ter Laan wilde voor de beginnende lezer moeilijkheden in Multatuli's werk oplossen, waarbij hij onder meer tal van opvattingen van Multatuli op trefwoord geordend ter beschikking stelde. Ook de doorgewinterde lezer kan van het boek profiteren, al is het allerminst bedoeld als register op Multatuli's werk, wat wel eens wordt gedacht. Uitgever is Nijgh & Van Ditmar.
Al enige tijd geleden heeft Hugo Brandt Corstius, sindsdien vanwege zijn gefnuikte kandidatuur
| |
| |
voor de P.C. Hooftprijs zowat een nationale figuur geworden, aangekondigd dat van zijn hand in 1987 een beschrijving van Multatuli's leven na Max Havelaar to verwachten is, waarmee hij de biografie van Paul van 't Veer, verschenen in 1982, als het ware zou voltooien. In Vlaanderen kondigt uitgeverij Grammens in de reeks Aktueel een inleidend boek over Multatuli aan van Philip Vermoortel; Ik kan met niemand meegaan.
Tenslotte zullen twee bekende schrijvers een bijdrage geven. Maarten 't Hart zal voor Maatstaf tijdens het Multatuli-jaar in elk nummer een anti- Multatulistuk schrijvers, waarmee hij zich allicht zal revancheren voor een eerdere, minder gelukkige publikatie van dezelfde strekking. Willem Frederik Hermans komt zelfs met twee boeken: een herziene editie van zijn destijds heftig bekritiseerde, uitvoerig geillustreerde levensbeschrijving De raadselachtige Multatuli en een uitgave van Max Havelaar, door Hermans voorzien van aantekeningen. De oplage moge bij die van de Chinese vertaling wellicht achterblijven, de belangstelling voor Hermans' bijdragen aan de Multatuli-herdenking is zonder twijfel groot.
E.F
|
|