Eyskens geeft te denken
De Belgische minister van Economische Zaken is een man met visie. Hij kan de dingen ook pakkend uitdrukken. Telkens vindt men in zijn boek allerlei pittige uitdrukkingen die méér zeggen dan een uitgewerkte conclusie. Bijvoorbeeld: ‘Niets is gratis. Voor alles is er een alternatieve kost... en Sint-Niklaas is wellicht een grote heilige en een sympathiek man maar in geen geval een Nobelprijswinnaar economie’ (p. 153).
Eyskens praat met de lezer, zakelijk, oprecht en boeiend. Over zeer uiteenlopende onderwerpen, belangrijke, wezenlijke en minder interessante ook soms. Hij is economist en analyseert grondig ‘wat men de crisis noemt’. Maar hij voelt zich ook sterk genoeg om uiteen te zetten, waarom en hoe de huidige ontwikkeling in de (exacte) wetenschappen niet meer wegvoert vàn, maar terugbrengt tot de metafysika. Hij gelooft niet dat de opleving van het religieuze instinkt een eendagsvlieg is, maar legt ook uit, waarom ze vaak zoveel moeite heeft om zich te voegen in de kaders van een traditionele kerkelijkheid. Smakelijk is het onsmakelijke verhaal van zovele benoemingen via het partijboekje - men gelooft zijn ogen niet als men dat leest! Voorts vertelt hij, intelligent over het machtige onderzoek door Jan Kerkhofs en de zijnen, omtrent de verschuivende waarden-scala's van nu. En ieder tijdgenoot zou het hoofdstuk Europa, eindelijk een Vaderland om te beminnen in een gouden lijstje moeten plaatsen. Kortom, een inspirerend boek.
Met dat al hoeft men geen dwarskijker of schoolmeester te zijn om een paar kritische commentaren te leveren. Op de laatste bladzijde horen we iets over de manier waarop dit werk tot stand kwam: ‘Ik heb het geschreven tijdens schaarse en late uren, na valavond, maar in het besef dat elke zonsondergang wordt afgelost door een nieuwe dageraad... Ik heb gelezen en geschreven in de vier windstreken, op alle mogelijke bijeenkomsten en nog meer onmogelijke vergaderingen, in de auto tussen Leuven en Brussel en terug en zelfs in vliegtuigen, tienduizend meter hoog. De incubatietijd was lang; de schrijfziekte was kort’.
Dit zo zijnde, is het verstaanbaar, dat we hier geen rimpelloos relaas mogen verwachten, geen streng-logisch geschrift. Er zijn hoogtepunten naast zwakkere delen. Bepaalde hoofdstukken zijn scherp, puntig, andere iets wijdlopiger. Men kan niet altijd even sterk geïnspireerd zijn, en als men, met name op 10.000 meter, geen encyclopedie bij de hand heeft, sluipt er wel eens een slordigheidje in. Zo heeft bijvoorbeeld niet Sartre zelf gezegd: ‘L'enfer, c'est les Autres’: dat zei één van de personen uit zijn prachtige toneelstuk Huis clos. Men mag niet de indruk wekken, dat hier de essentie van het existentialisme werd uitgedrukt: dat gebeurt al veel te vaak.
Maar wanneer men aldus zijn taak als criticaster heeft vervuld, komt men met des te meer overtuiging terug tot de hoofdzaak: Eyskens heeft een boek geschreven dat concreet analyseert maar het niet bij de analyse laat. Hij heeft een stevige religieuze en wijsgerige grondslag, maar toetst die voortdurend aan zijn confrontatie met de vaak trieste werkelijkheid.
Vrijwel alles waarover de tijdgenoot zich zorgen maakt, vinden we hier terug. De dingen worden begrijpelijk gemaakt en in simpele taal verklaard, waarna