omvang gemeen heeft: twee banden die samen 1040 paginas tellen. Werd XIa ontsierd door een antikoloniaal vooroordeel waardoor een vertekend beeld ontstond van de betekenis en de deugden van de sinds het einde der vorige eeuw opgebouwde koloniale staat (vgl. Ons Erfdeel, 1985, pp. 620 vv. ), van die vooringenomenheid ontbreekt hier vrijwel ieder spoor. Het enige wat men, met de ergernis over dat vorige deel nog vers in het hoofd, zou kunnen aanmerken is, dat te weinig aandacht is besteed aan de kampdiscussies onder gevangen intellectuelen over de toekomstige opbouw van Indonesië, waarin voorop stond dat van een eenvoudig herstel der oude koloniale verhoudingen geen sprake zou kunnen zijn. Al zou later blijken, dat de toen beraamde plannen ver achterbleven bij hetgeen de werkelijkheid eiste, vast staat dat de in Indië gevangen gehouden Nederlandse elite minder behoudend dacht dan de meerderheid der Nederlandse politici in de jaren vlak na de oorlog.
Dit echter mag nauwelijks relevant heten bij de beoordeling van een boek, dat een zo indringende beschrijving geeft van het leed en de ellende uitgestort door een bewind, gekenmerkt door excessieve harteloosheid jegens allen die aan zijn macht onderworpen waren, over gevangen Nederlanders, Amerikanen en Britten en over vrije Indonesiërs. Op een verhelderend overzicht van het verloop van de oorlog en de voortgaande liquidatie van de Japanse zeemacht, de handelsvloot inbegrepen, volgt een uitvoerig relaas van de Japanse methoden om eigen bevoorrading veilig te stellen. Zij verwachtten daarbij de medewerking van de Indonesische bevolking, maar zij gaven er niets voor terug. Hogere posten in het bestuur bleven de Indonesiërs ontzegd en toekomstige onafhankelijkheid werd niet in het vooruitzicht gesteld. Eerst tegen het einde van de oorlog kwam daar verandering in, maar toen waren al honderdduizenden, onder dwang geronselde Indonesische arbeiders omgekomen, o.a. in Birma en bij transporten overzee, het lot delend van de tienduizenden krijgsgevangenen, wier beestachtige behandeling alle verbeelding tart. Tegelijk leren wij hoe, ondanks de groeiende ontevredenheid der bevolking over de toenemende armoede en de om zich heen grijpende honger, de inheemse autoriteiten zich gedwongen zien hun medewerking aan het Japanse uitzuig-systeem te blijven verlenen, terwijl de nationalistische leiders hetzelfde doen door zich - enkele uitzonderingen gelijk Sjahrir daargelaten - te lenen voor pro-Japanse propaganda en medewerking aan de werving van hulptroepen zoals de beklagenswaardige romusha. De grote pro-Japanse en anti-blanke propagandist is Soekarno geweest, wiens kwalijke rol uitvoerig wordt beschreven, evenals de wijze waarop hij met Japanse hulp er na allerlei aarzeling in slaagde de republiek uit te roepen.
Belangrijk is de veel omvattende beschrijving van het lot der krijgsgevangenen en geïnterneerden enerzijds, van dat de vrij gebleven Indo-Europeanen anderzijds. Zij is zo gedetailleerd en zo echt dat wie, gelijk deze recensent, dat lot gedeeld heeft, het boek nu en dan terzijde moet leggen om even te bekomen van dit verhaal van voortgezette kwelling, vernedering, honger en pijn geleden door onbarmhartig van elkaar gescheiden mannen en vrouwen, die van elkaars verblijfplaats nog minder wisten dan van het hun onthouden nieuws over het oorlogsverloop. Alleen daarom al zou men dit boek in handen wensen van allen die, toen de overlevenden in Nederland terugkeerden, hun lieten blijken, dat dit nu het loon der koloniale zonde was.
Dit alles wil uiteraard niet zeggen, dat op dit boek nergens iets aan te merken valt. Oneens ben ik het met De Jong waar hij poneert, dat de geïnterneerde mannen het moeilijker hebben