solo, of Okanagon, op te vatten als de hartslag van de aarde, dit in een zetting voor harp, tamtam en contrabas.
Zijn de titels puur decoratief (zoals Debussy eens een werkje Passepied noemde, zonder verwijzing naar de oude dans maar eenvoudigweg omdat hij gecharmeerd was door de naam), of zijn ze sfeerbeschrijvend of wellicht zelfs programmatisch?
Scelsi's antwoord: ‘Anagamin voor 12 strijkers bijvoorbeeld wil zeggen: hij, die kiest al dan niet terug te keren van zijn pad. Dit is in de muziek terug te vinden in de retrograde beweging’.
Muziek-symboliek dus.
Nu schreef Peter Cornelius al een eeuw vóór Scelsi een lied op één toon. Die zangtoon wordt door de pianopartij harmonisch steeds anders belicht. Ook bij Scelsi staan wisselende belichtingen centraal, een microcosmos verandert in een macrocosmos. Daarbij staat merkwaardigerwijze niet het reflectieve voorop, maar het energierijke in een Varèse-achtige obsessie. Dat voert naar onheilspellende klankballingen, programmatisch bepaald.
Het sterkst vind ik echter Scelsi's abstracte composities, zoals het Vijfde Strijkkwartet, formidabel vertolkt door het Arditti String Quartet.
Maar ook op de uitvoeringen van de overige Italiaanse werken in het Holland Festival (50 composities van 30 componisten, grotendeels na 1980 ontstaan, waaronder 12 wereldpremières) viel niets te reclameren. De ongrijpbare ‘science-fiction’-componist Giacinto Scelsi fascineert het meest, maar zijn werk is toch nogal wisselend van niveau. Franco Donatoni echter, de tweede centrale figuur, is mijnsinziens veel constanter. Zijn werk is strikt abstract, uiterst instrumentaal (een Italiaans componist!) en typisch ‘pedagogisch’: het herleest als het ware pregnant geformuleerde uitgangspunten, -componeren als een leerproces. Dat proces is voor Donatoni ook veel belangrijker dan de klinkende uitkomst. Geen wonder dat geen componist in Italië zoveel invloed op jongeren heeft als juist Donatoni.
Maar ook Salvatore Sciarrino met al zijn fluwelen flageoletten en geheimzinnige multiphonics (de meest sfeerbepalende componist) heeft veel volgelingen: de derde centrale figuur.
Voor het grote publiek echter kreeg de overweldigende Italiaanse bijdrage in het Holland Festival het meest duidelijk gestalte in La vera storia van Luciano Berio. Het eerste deel is op te vatten als een opera, waarbij de recitatieven vervangen zijn door ballades (op de huid geschreven van Milva, zangeres van het lichte lied), het tweede deel vormt een soort van echo. In de woorden van de componist: ‘Het eerste deel is reëel en concreet, het tweede sprookjesachtig. Het eerste deel is gericht op de buitenwereld, het tweede naar binnen gericht. Het eerste deel, de zomer, de open lucht, het tweede de winter en de stad. En zo verder. Maar wat is La vera storia, het ware verhaal? Het eerste of het tweede? Ik weet het niet. Misschien vormen zich bij de toeschouwer en luisteraar de omtrekken van een derde, denkbeeldig verhaal, dat ongetwijfeld van een groter waarheidsgehalte is’.
Bij een complex werk gebeurt dit laatste vrijwel steeds: de luisteraar is min of meer genoodzaakt zijn eigen verhaal te destilleren. Voor mij is in ieder geval dat tweede deel het meest overtuigend, het meest poëtisch. In een semi-concertante uitvoering kwam dat ook het beste tot zijn recht, want scenische presentaties vermorzelen nu eenmaal subtiliteiten, de bewegingen op het toneel leiden de luisteraar af. Trouwens, Berio-zelf stelde: het eerste deel omhelst en het tweede deel verwerpt de opera.
Staan in het eerste deel de vocale prestaties centraal, in het tweede deel, bieden de instrumentalisten het meeste. Welnu, het Rotterdams Philharmonisch heeft al meermalen bewezen een grote affiniteit met Berio's werk te bezitten en dat bepaalde dan ook voor een belangrijk deel het grote succes, voor een moderne compositie en nog wel zo'n verwarrende (de transpositie-gedachte van het tweede deel) ongekend groot.
Vergeleken met dit Italiaanse ‘geweld’ moest de bijdrage van de Franse muziek (in het kader van de manifestatie ‘La France aux Pays-Bas’) het wel afleggen. Al had ik Gilbert Amy's La variation ajoutée niet willen missen, een gaaf voorbeeld van de technologische obsessie van de Franse avant-garde. Maar natuurlijk had de komst van grootmeester Pierre Boulez niet mogen ontbreken. Misschien dat het festival zich nog eens revancheert en ons alsnog over zijn laatste experimenten informeert.
Puur experimenteel was, in het Holland Festival een theaterstuk van Klas Torstensson: Barstend IJs. Een inder-media voorstelling waarvan de muzikale laag, de koorcompositie Isogloss, ook als afzonderlijke compositie kan worden uitgevoerd. Isogloss is gebaseerd op de tegenstelling van ruige mannen - met verfijnde vrouwen-stemmen; het slagwerk vormt daarbij een kader. De visualisering middels neon- en laserlicht, video- en diaprojecties brachten wel wat te veel van het goede.
Torstenssons experiment was overigens niet overbodig als complement bij een nogal behoudend uitgevallen Gala van de nieuwe Nederlandse muziek. Als meest spectaculaire werken klonken in het Concertgebouw (traditioneel rechtstreeks uitgezonden door de VPRO-televisie) Babel van Daan Manneke, een compositie voor zes amateurorkesten, veertien pauken en drie tamtams en Imaginations II van Robert Nasveld voor bas-bariton en piano.
Bij Manneke zijn het de blazers die veel tamtam maken, maar de strijkers hebben het laatste woord in een afebben van de spanning.
Bij Nasveld vormde Imaginations I uit 1978 een persiflage op het belcanto en werd Inmagina-