De veroveringszucht van A.F.Th. van der Heijden
Hij publiceerde onder het pseudoniem Patrizio Canaponi een verhalenbundel en een roman en zelf vond ik die boeken tot het interessantste behoren van wat er aan het eind van de jaren zeventig verscheen. Niet omwille van die exotische naam, of de beschreven gebeurtenissen, maar wel vanwege het centrale gegeven in De gondel in de Herengracht en De draaideur (een door kritiek schromelijk onderschatte, zeer verknoopte roman!): het zoeken naar een identiteit in de baaierd van verwekkingsverhalen, oorlogsgebeurtenissen en omringende en fascinerende familieleden. Wie was de bijna in alle verhalen voorkomende Attilio, bij welke ouders hoorde hij en tot welke generatie?
Het is inmiddels niet moeilijk nu A.F.Th. van der Heijden een proloog en twee delen van zijn als trilogie aangekondigde De tandeloze tijd heeft gepubliceerd, overeenkomsten te constateren tussen die Attilio uit De gondel en Albert Egberts uit deze in alle opzichten grote romancyclus (voor het tweede deel De gevarendriehoek ontving hij de Multatuliprijs 1986). De biografie waaruit de auteur zijn werkmateriaal put en die, met alle vervormingen, stileringen en verhevigingen die nu eenmaal inherent zijn aan een produkt van de verbeelding, wat een roman in eerste instantie toch altijd is, zulks in tegenstelling tot mémoires, die biografie is die van Van der Heijden zelf. Het bijzondere van De tandeloze tijd is de vervorming, ook al meteen heel letterlijk op te vatten, want de romancyclus is allerminst chronologisch opgebouwd en ook in elk afzonderlijk fragment, hoofdstuk of deel, wemelt het van de interne verwijzingen en spiegelingen. Door die aanpak slaagt Van der Heijden, denk ik, op twee fronten. Enerzijds wordt de lezer meegesleept door ‘het verhaal’, door de stroom gebeurtenissen (die ik hier door beperking gedwongen ook niet uit de doeken kan doen) en de machtige drift tot fabuleren, die hem het grotere geheel weliswaar niet doet vergeten, maar waar hij zich niet voortdurend rekenschap van hoeft te geven. Dan was het boek en dat had door de omvang gemakkelijk gekund, een soort legpuzzel geworden. Anderzijds dwingt de auteur de zorgvuldige lezer nu vooral ook tot vergelijken, interpreteren, kortom tot creatief lezen.
Een kind dat opgroeit zal zijn belevingswereld altijd als de enige zien en daarin ook groot zijn, een heerser, is het niet door daden, dan wel door woorden of dromen. De link tussen Attilio en A(dri) van der Heijden is niet zo moeilijk te leggen, maar zelf zag ik nu ook pas de overeenkomst tussen Attilio en Atilla (de Hun), die weliswaar uit was op een andere verovering dan die van een puber, maar bij wie het uiteraard wel om dezelfde activiteit gaat, het veroveren.
A.F.Th. van der Heijden (o1951).
Wat Albert Egberts te pakken wil krijgen is en ik zeg het maar wat duister, zijn ‘vloeiende’ ik. ‘Te heten als je vader is al erg genoeg’ en juist die kwestie van het vaderschap neemt in de trilogie een belangrijke plaats in. Is Egberts wel de zoon van zijn vader, de vaak stomdronken, maar in zijn hart toch wel goedmoedige Brabander, of is hij het kind van zijn oom Egbert, die door Albert wordt verafgood, maar die in maatschappelijk opzicht een niet bepaald onberispelijke rol heeft gespeeld? Is Egberts de dropout, die in de proloog De slag om de Blauwbrug met een schaar auto's opent en zich ophoudt in de hoofdstedelijke marge van de samenleving. Is hij door de tijdsomstandigheden gedoemd die rol te vervullen? In die proloog heeft Van der Heijden aangegeven waar we Albert Egberts kunnen verwachten aan het eind van zijn ‘leven in de breedte’, aan het eind van de roman. Summier gezegd gaat hij in het eerste deel, Vallende ouders in op de fase van kind tot en met die van student in Nijmegen. De verhuizing naar Amsterdam staat voor de deur. Dat De tandeloze tijd ook een synthese wil zijn, een beschrijving van een jeugd en het volwassen worden in de jaren zeventig, blijkt vooral uit dit deel. De ‘rode’ universiteit van Nijmegen, de experimenten met leefgemeenschappen en woongroepen, het uit elkaar vallen van een burgerlijke, gesloten maatschappij wordt door Van der Heijden met spot, afwisse-