huidskleur en gedrag zich als behorend tot die categorie deden kennen, tot de benaming van Indo-Europeanen, of in de omgangstaal van Indo's. Toen ze na de oorlog in golven in Nederland waren aangekomen, vonden sommige instanties de naam Indo-Europeanen denigrerend en werd het eufemistische begrip Indische Nederlander uitgevonden. Het behoorde tot het soort goedbedoelde vondsten dat alleen maar verwarring schept, vooral sinds ook de wetenschap ermee behept is. Dr. L. de Jong is het zelfs in zijn veeldelig magnum opus Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog gaan gebruiken voor de vooroorlogse koloniale omstandigheden en dan in onderscheid van degenen die kaalweg Nederlanders worden genoemd. Maar in die samenleving bestond geen enkel criterium voor dat onderscheid. Er waren daar families zonder enig gemengd bloed geslachtenlang gevestigd. Er waren in Nederland geboren en opgeleide gemengdbloedigen die in het leger, de marine en het bedrijfsleven net zo beperkt een termijn uitdienden en dan repatrieerden als veel totoks het deden en er waren totoks die na een lange diensttijd en pensionering tot aan hun dood in het land wensten te blijven dat hun vertrouwd was geworden. Maar doorginds stonden ze allen ingeschreven als Nederlanders en het enige zinnige onderscheid dat er vroeger werd gemaakt, was in het spraakgebruik tussen trekkers en blijvers. De eersten waren degenen die voor een beperkte termijn naar de kolonie waren vertrokken en vervolgens hetzij naar een ander land werden overgeplaatst, hetzij repatrieerden.
Die niet hanteerbare herstempeling heeft ook twee Nederlandse sociologische onderzoekers parten gespeeld, die de ingewikkelde migratieproblematiek van vestiging in het verarmde naoorlogse Nederland van zoveel dikwijls ook berooide koloniale onderdanen kwantitatief hebben willen vastleggen. De resultaten zijn te vinden in het boekje Indische Nederlanders en gerepatrieerden van de Groninger hoogleraar in de sociologie dr. Ellemers en zijn collega-socioloog Vaillant, dat vol staat met tabellen en cijfers als gevolg van deelonderzoeken van henzelf en anderen, maar dat boven het platte vlak uit weinig zicht biedt op de complexe verschijning van die zogenaamde Indische Nederlander, die dan ook nog aan een zo vage categorie als gerepatrieerden is gekoppeld. Of tot die laatsten ook de uitgezonden Nederlanders van het Indische leger behoren, wordt nergens aangegeven, al noemen de onderzoekers hun indeling dan wel ‘een betrekkelijk hachelijke zaak’.
Ik laat hun her en der bijeengeharkte resultaten voor wat ze zijn. Ze zijn academisch-schools paragraafsgewijs uitgesteld en doen denken aan een leeggeschudde kaartenbak. Ook zijn veel van wat destijds assimilatieen acculturatieproblemen waren inmiddels opgelost en zelfs afgelost door die van andere veel roeriger minderheidsgroepen. Maar als vademecum voor specialisten zal het boekje ongetwijfeld dienst kunnen doen.
Ikzelf, met ook een koloniaal verleden, heb er vooral de soms zo treffende specima in gemist van rise and fall in maatschappelijk opzicht, die diverse in koloniale zaken gespecialiseerde functionarissen in het moederland meemaakten. Ik signaleer ook nog even de komische verschrijving Koninklijke Pakketvaartmaatschappij voor de dito Pakketvaart Maatschappij en het onterecht rekenen van de schrijfster Beb (en niet Bep) Vuyk tot de niet Indo-Europese Nederlanders die in Nederlands-Indië zijn geboren. Beb Vuyk is wel IndoEuropese, is in Nederland geboren, opteerde na de soevereiniteitsoverdracht voor het Indonesische staatsburgerschap, vertrok in 1957 vanwege het repressieve Soekarno-bewind met haar man naar Nederland, woont daar nu nog, maar heeft haar tweede staatsburgerschap nooit opgegeven. Dit inderdaad uitzonderlijke geval komt in geen tabel van het bewuste boekje voor.
J.H.W. Veenstra
j.e. ellemers en r.e.f. vaillant, Indische Nederlanders en gerepatrieerden, Dick Coutinho, Muiderberg, 1985.