Uitdaging aan de Vlaamse meerderheid
Hugo Schiltz publiceerde in 1982 Macht en onmacht van de Vlaamse beweging (OE 1983/1). Hierin kwam hij tot de conclusie dat de Vlaamse Beweging niet in staat is haar macht politiek te realiseren.
In zijn nieuwe boek diept Schiltz dit thema verder uit. Hij stelt vast dat ondanks het feit dat de Vlamingen sterk in de meerderheid zijn en ook economisch het sterkst staan, deze macht niet in de feiten tot uitdrukking komt. Hij spreekt dan ook van een ‘machteloze meerderheid’. Niet de Waalse dominantie is oorzaak van deze machteloosheid, maar vooral de Vlaamse elite liet het afweten. Het wordt tijd, volgens Schiltz, dat we het absurde complex van de verdrukte meerderheid van ons afschudden en streven naar het op een volwassen manier hanteren van de Vlaamse macht. Daarvoor moet men echter staatkundig denken en juist dat ontbrak tot nu in de Vlaamse Beweging. Slechts een kleine minderheid heeft gestreden voor het behoud van de bedreigde identiteit en zij werd daarin niet gesteund door de top van de katholieke en de sociale beweging. Toch won de Vlaamse Beweging deze strijd. Nu heeft zij het echter moeilijk met het hanteren van de factor macht en het staatkundig gegeven. De Vlaamse politiek moet haar defensieve trekken laten varen en een offensief karakter krijgen, gericht op de toekomst.
Schiltz geeft de krachtlijnen van deze nieuwe Vlaamse politiek. Het eerste punt op dit programma van de Vlaamse meerderheid is de ontwikkeling van een volwaardig nationaal besef. Het tweede punt behandelt het na te streven sociaal-economisch model; op de derde plaats geeft hij een aantal ideeën voor een nieuwe politieke cultuur en tenslotte komt onze houding tegenover de internationale gemeenschap even ter sprake. Dit vierpunten-programma werkt Schiltz in het boek verder uit.
Vooral de behandeling van het eerste punt is belangrijk. Schiltz schetst eerst kort de politieke geschiedenis van België. Hij toont daarbij aan hoe het ‘eerlijke’ unitarisme, zoals Van Cauwelaert het voorstond, de doodsteek kreeg op het ogenblik dat aan de Waalse minderheid een gewaarborgd machtsevenwicht werd toegewezen. Vanaf dat moment is het Belgische feit voor de Vlamingen een hinderpaal geworden en blijft alleen een omvangrijk en solied zelfbestuur als mogelijke tegenprestatie over. Door de staatshervormingen van 1970 en 1980 werd echter in wezen niets veranderd aan de paritair-unitaire staatsstructuur. De Walen dreigen telkens weer het land onbestuurbaar te zullen maken en de Vlamingen durven deze krachtproef niet aan. De eerste tactische opdracht van de Vlaamse meerderheid zal dus moeten zijn, binnen de Belgische context hun mogelijkheden uit te testen en op grond daarvan bepaalde keuzen te maken.
Schiltz stelt voor de Vlaamse regering vier elementen als doel voorop: 1) een vastberaden aanwenden van alle mogelijkheden van- de staatshervorming van 1980; 2) de politieke besluitvorming op Vlaams niveau zo snel mogelijk loskoppelen van het centrale niveau; 3) het financieringsmechanisme van de deelstaten zo wijzigen, dat de eigen en gedeelde belastingsopbrengsten de plaats moeten innemen van de dotaties; 4) de samenstelling van de Vlaamse deelregering verbeteren, want in het verleden is gebleken dat nogal wat politici niet de bedoeling hadden het zelfbestuur verder uit te bouwen.
Schiltz trekt ook fel van leer tegen de steeds voortwoekerende verzuiling en hij valt daarbij vooral de christelijke zuil aan die ‘de neiging vertoont de staat met de hem toekomende macht slechts te aanvaarden, voor zover hij haar belangen dient’ (p. 46). Deze verzuiling is een van de hoofdoorzaken van de onvoorstelbare verwording van de overheidsfinanciën.
Bij de staatshervorming van 1980 werd beslist dat de Vlaamse regering evenredig samengesteld zou zijn uit de vertegenwoordigers van alle grote partijen; er zou aldus een geest van samenwerking groeien. Dit is pure theorie gebleken. Van meet af aan heeft er zich een meerderheidscoalitie gevormd. Bij die meerderheid primeerde het Belgische en niet het Vlaamse belang. Dat de klassieke Vlaamse Beweging nu zwijgt, vindt de schrijver teleurstellend; zij deinsde blijkbaar terug voor Vlaamse autokritiek (p. 60). Toch is de keuze voor Schiltz vrij eenvoudig: ofwel blijven we steken in het stadium van strijdliederen en klaagzangen ofwel werken we aan het Vlaanderen van morgen en dat kan beter niet op het België van gisteren lijken. Dit werken aan de toekomst is dé uitdaging aan de Vlaamse meerderheid.
In het tweede deel van het boek gaat Schiltz na wat de gevolgen zijn van de huidige sociaaleconomische crisis voor Vlaanderen. Hij pleit voor een innovatieeconomie waarin een nieuwe industriële structuur gecreëerd kan worden, met als ruggegraat de toekomstgerichte sectoren. Daarnaast moet een nieuwe overlegeconomie tot stand worden gebracht.
In het derde en vierde deel brengt Schiltz een aantal ideëen aan i.v.m. het buitenlands beleid van Vlaanderen, het onderwijs