nen de EG, maar ook niet binnen de Benelux. Enkele dagen na het Congres, op 22 april 1986, werd wel de Benelux-overeenkomst over de grensoverschrijdende samenwerking van lagere besturen ondertekend. De werkgroep drong al lang aan op de ratificatie van deze overeenkomst. Vrij verkeer van intellectuele goederen (boeken, tijdschriften, enz.) binnen de Benelux was een eis van de werkgroep ‘Economie’. Een eenvormig Benelux-porttarief is daarbij een eerste vereiste. Ook de werkgroep ‘Leefmilieu’ had het over de Benelux. Hij eiste namelijk dat het Beneluxaccoord inzake grensoverschrijdende landschappen nauwgezet zou worden uitgevoerd.
De nieuwe werkgroep ‘Migranten-problematiek’ pleitte voor een harmonisering van de verblijfswetgeving in Vlaanderen en Nederland. Ook is een betere samenwerking op het gebied van het taalonderwijs en de media wenselijk. In de werkgroep ‘Media’ kwam ook die samenwerking tussen de Vlaamse en Nederlandse media ter sprake. Deze samenwerking mag niet langer afhangen van toevallige omstandigheden, maar moet geformaliseerd worden. Deze werkgroep heeft in het verleden veel werk gemaakt van het gezamenlijk radio-programma Delta. De werkgroep stelde vast dat de overheden dit plan niet willen realiseren. ‘Nederlandse cultuur en integratie tussen Noord en Zuid is kennelijk nog altijd geen belangrijk politiek gegeven’, besluit zij.
De werkgroep ‘Overheidsstructuren’ verbaasde er zich over dat de overheid een complex internationaal instituut als de Nederlandse Taalunie in het leven roept, maar er vervolgens te weinig geld voor uittrekt. De werkgroep sprak ook zijn ongenoegen uit over het feit dat Vlaanderen en Nederland er niet in geslaagd zijn gezamenlijk een Open Universiteit uit te bouwen. Ook in de werkgroep ‘Universiteit en wetenschap’ werd o.a. gepleit voor betere samenwerking op het gebied van de Open Universiteit. Dit werd besproken in de tweede nieuwe werkgroep ‘Onderwijs en permanente vorming’, die voorts ook pleitte voor een campagne bij de leraren Nederlands, geschiedenis en aardrijkskunde om ze aan te sporen tot een groeiende samenwerking tussen Noord en Zuid.
De laatste van de drie nieuwe werkgroepen, de werkgroep ‘Vredesproblematiek’ merkte op dat een gebrek aan kennis van elkaars politieke cultuur en structuur de samenwerking bemoeilijkt. Hij pleitte ook voor een versterking van het vredesonderzoek aan de universiteiten. Ook de werkgroep ‘Vrouwenbeweging’ vraagt meer wetenschappelijk onderzoek, vooral in Vlaanderen. Men zou in Vlaanderen de nodige fondsen moeten vormen voor leerstoelen vrouwenemancipatie.
De werkgroep ‘De Franse Nederlanden’ vroeg dat de Nederlandse en Vlaamse overheid de initiatieven voor het behoud van de Nederlandse taal en cultuur zou steuenen. Aan dezelfde overheid vroeg de van de werkgroep ‘Toerisme’ een beleid te ontwikkelen waarbij de eigenheid van de Lage Landen op toeristisch vlak zou worden benadrukt. Tenslotte pleitte de werkgroep ‘Boek’ voor de handhaving van de vaste boekenprijs en maakte de werkgroep ‘Sport’ een vergelijking van de diploma's lichamelijke opvoeding en sport in Nederland en Vlaanderen.
Zoals mag blijken uit bovenstaande opsomming werden op dit 39e Algemeen-Nederlands Congres een hele reeks aanbevelingen en resoluties geformuleerd. Daarin schuilt ten dele ook de zwakheid van het ANC, want uit deze lange reeks spreekt een bepaalde vaagheid en vrijblijvendheid die de overheid zeker niet tot grotere actie zal dwingen. Met deze kritiek zal afgevaardigd-bestuurder R. Piryns zeker niet instemmen. Hij verdedigde in zijn toespraak de werkgroepen, als de methode om ‘de integratie in eigen kring’, de integratie die groeit uit gemeenschappelijk inzicht, belang en belangstelling, in praktijk te verwezenlijken.
In die toespraak drong R. Piryns er bij de overheid ook op aan de ‘instrumenten van integratie niet te laten roesten, maar alles in het werk te stellen om hun doelstellingen volledig te verwezenlijken, in overeenstemming met de aangegane verbintenissen’.
Op de slotzitting sprak ook D.A.Th. van Ooijen, medevoorzitter van de Interparlementaire Beneluxraad. Hij wees op de betekenis van de Taalunie en de Benelux voor het bevorderen van de relatie tussen de Nederlandssprekenden. Het 39e AlgemeenNederlands Congres werd besloten met een toespraak van haar voorzitter H. Fayat.
Het ANC is belangrijk omdat het Nederlanders en Vlamingen samenbrengt, die over de problemen van gemeenschappelijkheid en samenwerking van gedachten wisselen. Toch ontbreekt het het ANC aan strijdlust en vastberadenheid om bij de overheid op tastbare resultaten aan te dringen. Deze opmerking is niet nieuw, want op het 38e Algemeen-Nederlands Congres in 1981 werd ze reeds door de eerste Algemeen-Secretaris van de Nederlandse Taalunie, Bernard de Hoog, naar voren gebracht. ‘Van vrome en braaf geformuleerde wensen, ligt de overheid niet wakker’, zei hij. De opmerkelijke afwezigheid op dit 39e Algemeen-Nederlands Congres van beide ministers van Cultuur en van hun vertegenwoordigers doet zelfs de vraag rijzen of er bij de overheid zo wie zo enige interesse voor de samenwerking tussen Noord en Zuid bestaat. Het ANC zou er derhalve goed aan doen zijn strategie kritisch te evalueren.
Dirk van Assche