Film
Springen
Geregeld duiken er nieuwe namen op in de Vlaamse filmproduktie. Al te dikwijls gaat het om een eenmalig debuut zonder vervolg. Daarnaast moeten bekende cineasten als o.m. Harry Kümel - zijn recentste speelfilm Het verloren pardijs dateert van 1978 - vaak jarenlang wachten op een nieuwe kans. Dat is een constatering die allesbehalve van een continue filmproduktie getuigt.
Ditmaal is het Jean-Pierre De Decker (o1945), die met Springen naar Fernand Auwera's roman Uit het raam springen moet als nutteloos worden beschouwd, zijn eerste lange speelfilm draaide. De Decker heeft in Vlaanderen een zekere reputatie verworven als toneelregisseur bij het Nederlands Toneel Gent (N.T.G.) - de Gentste Stadsschouwburg - en als tv-regisseur bij de BRT, waarvoor hij een aantal tv-films realiseerde.
Springen bevat onmiskenbaar een origineel verhaal met filmische mogelijkheden. Het luxueuze bejaardentehuis Semper Vivax is voor de rijke gasten letterlijk ‘het huis van hun dromen’, waar ze erin slagen hun leven te verlengen. Ze kunnen er immers hun illusies in werkelijkheid omzetten: de generaal krijgt er zijn atoomoorlog, de advocaat zijn ophefmakende assisenzaak, de safari-liefhebber zijn olifantenjacht enz. Het drama speelt zich af achter de coulissen van deze geënsceneerde spektakels, nl. bij hen die voor de organisatie ervan instaan. Zowel de directeur van het tehuis Axel Woestewey (Herbert Flack) als zijn medewerker Pieter Paul Himmelsorge - Pipo - (Mark Verstraete) blijken in tegenstelling tot hun gasten diep ongelukkig te zijn. Axel houdt al
jaren niet meer van zijn uitermate lijvige vrouw Bellina (Maja van den Broecke) en zoekt verstrooiing bij zijn talloze vriendinnen, terwijl Pipo zich gefrustreerd voelt in zijn liefde voor Bellina, de vrouw van zijn directeur. Uiteindelijk groeit de haat van Pipo voor Axel uit tot een grotesk plan om deze laatste uit de weg te ruimen...
Springen wil een ietwat surreële tragi-komedie zijn over mensen die erin slagen de dromen van anderen waar te maken, maar falen in het realiseren van hun eigen verlangens.
Co-scenarioschrijver en cineast Jean-Pierre De Decker dacht door het vermengen van humor en tragiek, erotiek en spektakel, droom en realiteit de formule van de moderne, originele en commerciële Vlaamse film te hebben gevonden. En inderdaad is het zo, dat een dergelijke tragikomedie niet zo vanzelfsprekend is in de meestal nogal zwaarmoedige Vlaamse filmprodukties. Als resultaat bereikt hij met Springen helaas nauwelijks het peil van de Vlaamse film van tien jaar geleden. Enerzijds etaleert De Decker een aantal bejaarde Vlaamse toneelacteurs, van wie iedereen die de Vlaamse film maar enigszins volgt, weet dat hun overacting-stijl ze meestal totaal ongeschikt maakt voor een filmrol, en anderzijds is het zogenaamde ‘drama achter de coulissen’ betekenisloos door zijn oppervlakkigheid. Geen enkele figuur, noch Axel, noch Pipo, noch Bellina en evenmin Matti, Axels secretaresse (Ingrid De Vos), wordt uitgediept. Deze personages zijn zo ‘flat’ dat ze onmogelijk in een dramatische structuur kunnen evolueren. Deze leegte - voor de kijker gebeurt er in Springen niets wezenlijks - trachtte men op te vangen door een willekeurig door elkaar monteren van scènes. Die ‘snelle’ montage is al even banaal als de cameravoering. De pseudovlotheid kan niet verhinderen dat