heid èn is er tegelijk ontzettend huiverig voor. De weerstand die door deze wrijving tussen binding (aantrekking) en scheiding (afstoting) wordt opgewekt, en de poging om zich van die ambiguïteit te bevrijden, zijn bepalend voor heel Noréns thematiek.
De kunst om Norén op een efficiënte wijze te ensceneren ligt in de preciesheid waarmee in het spelmodel twee vormvlakken samenkomen: enerzijds een ingehouden abstractie en anderzijds een eerlijk uitgespeeld psychischrealisme. Het eerste refereert aan een haast mythische raamdimensie, het tweede aan een haast naturalistische (zeg maar pathologische) geladenheid. De brug waarmee Norén de twee speeloevers dramaturgisch verbindt, is vaak die van de psychoanalyse.
Malpertuis (regie: Karst Woudstra) is er goed in geslaagd. Het NTG (regie: Herman Gilis) stelde teleur.
In De Moed om te doden (Malpertuis) komt de vader bij de zoon inwonen. Hij zuigt zich als een zwak man aan zijn zoon vast. Die zoon wil zich vergeefs bevrijden van ‘de vader’ die diep in hem woekert: met zijn angst, zijn gevoel te falen, de onvrede met zichzelf. De vader is het verleden dat niet uit het heden weg wil, de hindernis waardoor de zoon zich in zijn zelfontplooiing geremd voelt, het blok als een obstructie tussen hem en de bevrijding. De moed om te doden is de moed om die obstructie eindelijk en met geweld uit zichzelf en uit de wereld weg te hakken, bevend en trillend weliswaar.
Over het verleden weten we eigenlijk niet zóveel; de jongen zelf trouwens ook niet. Het is zelfs niet zo duidelijk wat er op die fatale dag precies aan de hand is, en wat de zoon zo extra wrevelig maakt. Vanaf het begin van de voorstelling is er een beklemming voelbaar, die boven elke concrete verhaalrealiteit uitstijgt, maar opgeroepen wordt door een bijna mythische suspense (zal de Zoon er in slagen de Vader te vermoorden?).
De vader is een sentimentele
L. De Gruyter (zoon) en Dries Wieme (vader) in ‘De moed om te doden’ van Lars Norén in het Teater Malpertuis.
huilebalk, maar ook een dictatortje en een lastpost, een paljas, stiptheidsmaniak én valsspeler. In zekere zin zit er iets absurdistisch in de schematisering van de ‘vader-zoon’ constellatie, in de communicatieve onmacht, in een bijna ritueel beleven van de liefde-haatverhouding, in het strak gehouden spel. Maar tegelijk schiet dit spel soms ongegeneerd ver uit tot een echt brok doorvoeld theater, traditioneel inlevingstheater dat bij het publiek iets losmaakt.
Via een vloed van dialogen, zonder échte actie, wordt een voorstelling neergezet, die uit de overlapping van ‘karikatuur’, ‘archetype’ en ‘mens van vlees en bloed" een bijna vanzelfsprekend reliëf krijgt. De visie van Woudstra wordt bovendien schitterend ingevuld door het scènebeeld van Marc Cnops (een ontwrichte realiteit) en de zeer knappe vertolking van Dries Wieme, Leslie De Gruyter en Ingrid De Vos.
In Demonen (NTG) wordt de thematiek van binding en scheiding gesitueerd in de huwelijksrelatie. Tijdens een ruwe confrontatie (reëel én irreëel tegelijk) tussen twee echtparen komen allerlei verdrongen gevoelens en gedachten aan de oppervlakte. Het stuk lijkt een poging te zijn van de personages tot bevrijding uit hun krampachtig zelfbewustzijn, een zoektocht naar hun bestemming. Het is een proces waarin ze elkaar meesleuren, en dat gedomineerd wordt door het beeld van de urne met de asse van de moeder van één der mannen.
In het NTG hebben de personages de juiste golflengte van Noréns dialogen niet gevonden. De overlapping van concreet realisme en abstractie wordt onvoldoende gerealiseerd, zodat het de voorstelling aan densiteit ontbreekt. De demonische krachten die tijdens deze nachtelijke confrontatie in het spel zouden moeten zijn, worden nooit voelbaar. De karikatuur wordt cliché, de symboliek is loos effect, en de wrange humor wordt versimpeld tot misplaatste grapjes.
Het spel wordt hierdoor onecht en het laat je koud. Het is het ergste wat je auteur en publiek kunt aandoen. Noren ensceneren is ongetwijfeld geen sinecure.
Fred Six