Theater
In Memoriam Johan de Meester Jr. (1897-1986)
De naam van de regisseur en acteur Johan de Meester werd altijd gevolgd door jr. (junior), ter onderscheiding van zijn vader, de schrijver Johan senior. Maar junior was toen hij in maart 1986 overleed, 88 jaar, aanzienlijk ouder dan zijn vader was geworden. Geen wonder dat men weinig meer van hem hoorde: het laatst in 1975, toen de 78-jarige nog enkele van vijf eenacters van Arthur Schnitzler regisseerde voor een vrije produktie van Paul Steenbergen en in een daarvan, De Levensgezellin zelfs nog een kleine rol (voortreffelijk) speelde.
Maar de Nederlandse toneelgeschiedenis is hem wel een en ander verschuldigd. Want hij was een der belangrijkste toneelleiders tussen 1920 en 1970 en een van de weinige regisseurs met een primair literaire belangstelling. Geen wonder allicht voor de zoon van een letterkundige, die in zijn jeugd met schrijvers en schilders (zijn moeder was schilderes) omging en o.m. les kreeg van de dichter Leopold. Hij debuteerde bij Royaards in 1918, werkte daar drie jaar als acteur en decorateur, en kwam vervolgens drie jaar, tot 1924, bij Verkade. Toen hij in 1923 in Delft De Torenbestormer van Herman Teirlinck regisseerde, trok hij de aandacht in Vlaanderen, waar sinds 1920 het uit het Fronttooneel voortgekomen Vlaamsche Volkstooneel (VVT) bestond onder leiding van dr. Jan Oscar de Gruyter. Toen deze directeur was geworden van de KNS te Antwerpen en het VVT onder voorzitterschap van Prosper Thuysbaert, met Wies Moens als secretaris, was gereorganiseerd, werd De Meester als regisseur aangezocht, wat een duidelijke keuze voor modernistisch toneel betekende.
Met zijn eerste voorstelling ‘Mariken van Nieumeghen’ wist hij het Vlaamse publiek te veroveren, maar die winst dreigde weer verloren te gaan met de daarop volgende werken van Strindberg en Helmut Unger. Hij begreep tijdig dat de aantrek
kingskracht van het VVT op zijn publiek elders lag; met opvoeringen van ‘De gecroonde Leersse’ van De Swaen, ‘Reinaert de Vos’, bewerkt door Paul de Mont en vooral met ‘Tijl’ van Anton van de Velde maakte hij met het VVT magistraal theatergeschiedenis. Zelfs in Parijs maakte ‘Tijl’, in het Vlaams, diepe indruk, en ook latere opvoeringen van het VVT, zij het meer door regie en decors dan door de Vlaams-politieke ideologie achter het gezelschap, die in Vlaanderen zoveel weerklank vond. De Franstalige kritiek begon de naam van De Meester in één adem te noemen met die van vernieuwers als Reinhardt, Meyerhold en Taïroff. Zijn kenmerken - constructivistische decors, accentuering van het ritme, fysieke prestaties van de spelers, autonomie van de regisseur - waren met name door beide laatstgenoemde Russen sterk beïnvloed, en men kan De Meesters opvattingen uitgedrukt vinden in een aan het VVT gewijd nummer van het destijds blad
Wendingen (1927, nr. 3), dat ook in het Frans verscheen met een inleidende brief van Copeau. Belangrijk in deze tijd
Johan de Meester in 1932.
was ook De Meesters contact met Michel de Ghelderode, in wie hij de ideale elementen vond voor
wat het VVT wilde. Behalve ‘Beeldekens uit het leven van Sint Franciscus’ bleef het vooral bij pogingen met zelfs een conflict in 1928, toen De Ghelderode in een interview - en met de grootste waardering voor de Meester - het VVT verweet te veel katholieke propaganda in zijn repertoire te doen. Toch bracht De Meester nog een stuk van de Ghelderode, ‘Barabbas’ in maart 1929. Het was zijn laatste regie bij het gezelschap: in juni nam hij officiëel afscheid. Terug in Nederland kwam hij bij het gezelschap van Verkade en Verbeek, waar hij o.a. Shakespeare's ‘De Storm’ in Nijhoffs vertaling en met door hem gevraagde muziek van Willem Pijper bracht. Maar Het Vereenigd Tooneel ging failliet en De Meester leidde daarna een wat wisselend bestaan. Hij regisseerde opera's bij de Wagnervereniging (o.a. ‘Halewyn’ van Pijper en Nijhoff met decors van Pyke Koch), regisseerde de eerste musical in Nederland, ‘Vagabond King’, werkte bij Tobis Klangfilm in Berlijn, was assistent van Alexander Korda bij de ‘Rembrandt’-verfilming in Londen en speelde zelf Higgins in de Nederlandse ‘Pygmalion’-film van Berger. In 1938 werd het weer toneel, toen hij bij Dirk Verbeek en Bets Ranucci-Beck-