nier, die in haar werk verschillende malen van haar bewonde ring voor deze dichter getuigt, ziet haar werk aanvankelijk evenmin als iets ‘schoons’, in tegendeel. Al op de eerste bladzijden van Een tevreden lach lezen we. ‘Elk boek is een gevaar dat de ziel in wil, dat niet de buitenwereld nog eens in woorden overdoet (met een verbitterde verpleegstersvinger langs de rafelige wonden), noch een abstracte idee brengt. Wie de ziel in wil, moet door het niets heen, dat betekend door de angst.’
Bellettrie-schone, fraaie letteren... Andreas Burnier en haar generatiegenoten hadden schijt aan die ‘woordkakkerij’ zoals dat toen genoemd werd. Zij persifleerden die belletterie zelf en zetten de ‘ouwe schone letteren’ op de helling van hun (wan)hoop. En dat daaruit dan toch weer een oeuvre ontstaat dat Andreas Burnier twintig jaar later onder de titel Bellettrie presenteert, is alleen maar vreemd voor degenen die op een eeuwig onveranderlijke manier tegen de ‘dingen’ blijven aankijken.
Er is heel wat veranderd sinds 1965, sinds
Een tevreden lach. Andreas Burnier heeft daarna
de verschrikkingen van het noorden gepubliceerd,
Het jongensuur, de huilende libertijn, Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen. De reis naar Kithira en de poëziebundel
Na de laatste keer, en al dat werk is nu als
Bellettrie 1965-1981 in één bundel verzameld en uitgegeven in 1985, met achterin de drukgeschiedenis en een verantwoording van de inhoud:
Poëzie, jongens etc. is niet volledig opgenomen; aan
Na de laatste keer zijn twee gedichten toegevoegd. Van belang lijkt mij de opmerking in de flaptekst dat met deze verzamelbundel
een periode wordt afgesloten, een periode waartoe het daarna verschenen werk (
De literaire salon en
De droom der rede) niet meer behoort. De grens van 1981 voor die verschillende perioden ligt bij Andreas Burniers 50ste levensjaar, maar ook bij het laatste (toegevoegde) gedicht uit
Bellettrie 1965-1981:
Andreas Burnier (o1931).
Herfstgedicht
waarin de bloemen verwelken
de gouden bladeren glanzen
de zon steeds korter schijnt.
de nachten al scherp en koud
er hangt een gespannen stilte
verwachtingen van ondergang.
Zowel dit als het andere toegevoegde gedicht (‘Balade van de onvindbare geliefde’) geven iets prijs van de verandering die zich in leven en werk van Andreas Burnier gaat manifesteren. Niet zonder enige ironie kan zij vandaag de dag haar werk van 1965-1981 als ‘bellettrie’ afficheren; dit in elkaar geschoven dubbelvrouwelijke begrip voor ‘schone letteren’ past immers prachtig bij de fraaie literaire kritieken die zij op al haar werk uit de betreffende periode kreeg? Op voor- en achterzijde van de omslag zijn daar voldoende voorbeelden van te vinden en in geen enkel geval zou ik de besprekers van al die reeds genoemde boeken willen tegenspreken: alles is ook bij hérlezing weer ‘verrassend’ en ‘schoon, schoon, schoon,...’. Ja, ja, Lucebert zei het al: ‘Alles moet worden schoongemaakt, zéér schoon’ en Andreas Burnier heeft die raad opgevolgd. Zij maakte van 1965 tot en met 1981 schoon schip en schuwde daarbij geen gevaar. (Gevaar hangt in mijn Volksetymologie samen met varen, varen met zee, zee met ziel. Elk boek is een gevaar dat de ziel in wil...) Zij legde in de periode 1965-1981 haar ziel en zaligheid in de strijd voor de emancipatie van de mens en dat zij het werk uit die tijd nu als bellettrie presenteert, bellettrie van een afgesloten periode, hangt ongetwijfeld samen met het feit dat zij in de loop der tijd de mens anders is gaan zien. In de verzamelbundel die voor ons ligt, kunnen we opnieuw genieten van de grote schoonmaak die Andreas Burnier gehouden heeft in de jaren 1965 t/m 1981. Een tevreden lach luidde een nieuwe lente voor de emancipatie-literatuur in die veel meer omvatte dan datgene waar men haar werk wel eens op ‘vastprikt’: de strijd voor de emancipatie van de homosexuele vrouw. In haar zomerse werk vol verschrikkingen van het noorden en het zuiden komt die
volwassen emancipatiestrijd, gericht op de totale mens, nog duidelijker naar voren. De menselijke vrijheid -het recht om zichzelf te zijn - dát lijkt mij het grote thema van alle ‘bellettrie’ uit deze bundel. Wie dit werk nog niet kent, kan ik alleen maar aanraden vandaag nog naar de boekwinkel te rennen om het direct aan te schaffen, en niet alleen omdat het zo schoon en zuiver is. In de eerste plaats is het zuiverend: Andreas Burnier zuivert zichzelf, zuivert de literatuur, de lezer... Zestien jaar lang is ze daarmee bezig geweest, een periode die voortdurend van groei en bloei getuigt: groei en bloei van Andreas Burnier, van de literatuur en ook van de lezer (m/vr), dat zult u zelf ondervinden tijdens het beleven van dit ‘bellettristische’ rijpingsproces.
De periode 1965-1981 bevat een hechte basis om de wereldomvattende visie die Andreas Burnier in haar latere werk toont, in de herfst des levens, met evenveel spanning te blijven volgen. Zij blijft tot de avant-garde behoren, ook in de jaren ná 1981.
Hoezeer zij om de ‘literaire geschiedenis’ en de ‘bellettrie’ lacht, is in het verleden al genoegzaam gebleken uit de opmerking, genoteerd in Werk van nu 4 (Manteau, Marnix Pocket 64/65): ‘Na het verschijnen van mijn eerste twee boeken ben ik als al wat oudere, academisch ge-